Was heißt »grei­fen« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Normalerweise greifen Wölfe keine Menschen an.

Normaal gesproken vallen wolven geen mensen aan.

Der Mann griff sie an, mit der Absicht, sie zu töten.

De man viel haar aan met de bedoeling haar te doden.

Säure greift Metall an.

Zuur tast metaal aan.

Sie griff ihn an.

Ze viel hem aan.

Ze heeft hem aangevallen.

Synonyme

ab­knöp­fen:

aftroggelen

ontfutselen

ab­sah­nen:

afromen

an­wen­den:

aanwenden

gebruikmaken

be­kom­men:

krijgen

ein­fan­gen:

strikken

ein­zie­hen:

intrekken

er­gat­tern:

op de kop tikken

te pakken krijgen

er­grei­fen:

vastpakken

er­tap­pen:

betrappen

er­wi­schen:

betrappen

halen

het haasje worden

pakken

fest­hal­ten:

vasthouden

fest­neh­men:

aanhouden

arresteren

oppakken

fin­den:

vinden

fi­schen:

vissen

funk­ti­o­nie­ren:

functioneren

ge­brau­chen:

gebruiken

ha­schen:

krijgertje

pakkertje

tikkertje

kau­fen:

kopen

krie­gen:

klissen

krijgen

ontvangen

oorlog voeren

vatten

neh­men:

benemen

gebruiken

nemen

onderscheppen

ontnemen

pakken

nüt­zen:

benutten

nutten

nut­zen:

benutten

stel­len:

plaatsen

stellen

ver­wen­den:

gebruiken

Niederländische Beispielsätze

• Je moet die kans grijpen, want misschien komt ze nooit meer terug.

• Je moet deze kans grijpen. Misschien krijg je hem nooit meer.

Untergeordnete Begriffe

an­grei­fen:

aanvallen

be­grei­fen:

begrijpen

bevroeden

vatten

verstaan

er­grei­fen:

vastpakken