Was heißt »Zeit« auf Niederländisch?
Das Substantiv »Zeit« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- tijd
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Ein Stundenplan ist ein Ausweis für die Zeit, nur, wenn man keinen Stundenplan hat, ist die Zeit nicht da.
Een agenda is een identiteitskaart van de tijd, maar als er geen agenda is, kan er geen tijd zijn.
Ich spiele von Zeit zu Zeit Tennis.
Ik tennis af en toe.
Robert kommt mich von Zeit zu Zeit besuchen.
Robert komt mij af en toe bezoeken.
Er schreibt noch von Zeit zu Zeit Romane, aber nicht mehr so oft wie früher.
Hij schrijft nog romans af en toe, maar niet zo veel als vroeger.
Ich weiß nicht, ob ich Zeit dazu habe.
Ik weet niet of ik tijd heb daarvoor.
Ik weet niet of ik daar tijd voor heb.
Man kann immer Zeit finden.
Men kan altijd wel tijd vinden.
Es gibt immer Dinge, die ich nie lernen werde, ich habe nicht ewig Zeit.
Er zijn altijd dingen die ik nooit zal leren, ik heb de eeuwigheid niet voor de boeg.
Primzahlen sind wie das Leben, sie sind völlig logisch, aber es ist unmöglich, Regeln für sie zu finden, selbst wenn man seine ganze Zeit dem Nachdenken darüber widmet.
Priemgetallen zijn als het leven, ze zijn helemaal logisch, maar het is onmogelijk er regels voor te vinden, zelfs als je al tijd wijdt aan het nadenken erover.
Ich brauche mehr Zeit.
Ik heb meer tijd nodig.
Sei bitte geduldig, das braucht Zeit.
Wees geduldig alsjeblief, dat heeft tijd nodig.
Die Zeit ist sehr schnell vergangen.
De tijd vloog snel.
De tijd vloog voorbij.
De tijd is snel voorbij gegaan.
Um diese Zeit ist ein unglaublicher Verkehr.
Rond deze tijd is het verkeer ongelooflijk druk.
Was hast du denn die ganze Zeit gemacht!
Wat heb je dan de hele tijd gedaan?
Es ist vor langer Zeit passiert.
Het gebeurde lang geleden.
Die Zeit heilt alle Wunden.
De tijd heelt alle wonden.
Hast du morgen Zeit?
Heb je morgen tijd?
Jetzt ist es Zeit, zu handeln.
Nu is de tijd om te handelen.
Mir läuft die Zeit davon.
Mijn tijd raakt op.
Ich denke die ganze Zeit an euch.
Ik denk de hele tijd aan jullie.
Hast du jetzt Zeit?
Heb je nu tijd?
Jetzt habe ich Zeit.
Nu heb ik tijd.
Ich habe keine Zeit zum Lesen.
Ik heb geen tijd om te lezen.
Wenn ich Zeit hätte, würde ich seine Einladung annehmen.
Als ik tijd had zou ik zijn uitnodiging aannemen.
Ich habe heute Abend Zeit.
Vanavond heb ik tijd.
Gib ihm Zeit.
Geef hem tijd.
In letzter Zeit leide ich unter Schlafmangel.
De laatste tijd lijd ik aan gebrek aan slaap.
Das habe ich die ganze Zeit gesagt.
Dat heb ik vanaf het begin gezegd.
Ich habe keine Zeit, Bücher zu lesen.
Ik heb geen tijd om boeken te lezen.
Dieses Lied erinnert mich an die Zeit meiner Jugend.
Dit lied herinnert me aan de tijd van mijn jeugd.
Er war Zeit seines Lebens arm.
Hij is heel zijn leven arm geweest.
Mutter sagte oft, dass Zeit Geld ist.
Moeder zei dikwijls, dat tijd geld is.
Zehn Jahre sind eine lange Zeit.
Tien jaar is een lange tijd.
Es ist Zeit, aufzustehen.
Het is tijd om op te staan.
Wie geht es dir in letzter Zeit, Frank?
Hoe gaat het met u de laatste tijd, Franko?
In letzter Zeit ist das Wetter schlecht.
De laatste tijd is het slecht weer.
Ich habe nicht einmal Zeit zum Lesen.
Ik heb niet eens tijd om te lezen.
Alles zu seiner Zeit.
Alles op z'n tijd.
Ich muss schneller fahren, um die verlorene Zeit wettzumachen.
Ik moet sneller rijden om de verloren tijd in te halen.
Wir haben genug Zeit.
Wij hebben genoeg tijd.
Sie hat immer nachmittags Zeit.
Ze heeft altijd tijd in de namiddag.
's Middags heeft ze altijd tijd.
Ich habe am 27.2. den ganzen Nachmittag Zeit.
Op 27/02 ben ik de hele middag vrij.
Op 27 februari ben ik de hele middag vrij.
Vor langer Zeit war hier eine Brücke.
Lang geleden was hier een brug.
Ich möchte Zeit statt Geld.
Ik wil tijd in plaats van geld.
Es ist zwecklos, in Zeiten einer Krise die Vergangenheit zu idealisieren.
In tijden van crisis moet je nooit het verleden gaan idealiseren.
Lange Zeit bin ich früh schlafen gegangen.
Lange tijd ben ik vroeg gaan slapen.
Zur Zeit des Stalinismus wurden Insassen der Konzentrationslager Sklaven des Staates.
In het Stalinistische tijdperk werden gevangenen in concentratiekampen slaven in dienst van de staat.
Die Sterne schienen die ganze Zeit.
De sterren schitterden de hele tijd.
Es regnet die ganze Zeit.
Het regent zonder ophouden.
Het regent de hele tijd.
Sie redete die ganze Zeit.
Ze praatte de hele tijd.
Ze sprak de hele tijd.
Die Zeit fliegt.
De tijd vliegt.
Ich habe keine Zeit fernzusehen.
Ik heb geen tijd om tv te kijken.
Ich habe keine Zeit.
Ik heb geen tijd.
Ich habe weder Zeit noch Geld.
Ik heb tijd noch geld.
Es ist höchste Zeit fürs Bett.
Het is de hoogste tijd om naar bed te gaan.
Het is hoog tijd voor bed.
Het is de hoogste tijd voor bed.
Ich rufe dich an, sobald ich Zeit habe.
Ik bel je zodra ik tijd heb.
Nichts ist so kostbar wie die Zeit.
Niets is zo kostbaar als tijd.
Ich habe eine Woche Zeit, um meine Hausaufgaben zu erledigen.
Ik heb een week de tijd om mijn huiswerk af te maken.
Ich weiß nicht, ob ich Zeit haben werde.
Ik weet niet of ik tijd zal hebben.
Wir kamen zur selben Zeit an.
We arriveerden tegelijkertijd.
Ich würde ins Kino gehen, wenn ich Zeit hätte.
Ik zou naar de film gaan, als ik tijd zou hebben.
Zeit ist Geld.
Tijd is geld.
Die Zeit kennt keine Gnade.
De tijd kent geen genade.
Ob du deinen Bart vier oder sieben Jahre lang wachsen lässt, unter dem Messer des Barbiers fällt er in der gleichen Zeit.
Of ge uw baard vier of zeven jaar laat groeien, onder het mes van de barbier valt hij in evenveel tijd.
Of je nu je baard vier of zeven jaar laat groeien, onder het mes van de kapper valt hij in dezelfde tijd.
Um welche Zeit kannst du kommen?
Tegen welk uur kunt ge komen?
Er ist der Chopin unserer Zeit.
Hij is de Chopin van onze tijd.
Ich weiß nicht, ob ich Zeit habe.
Ik weet niet of ik tijd heb.
Seit einiger Zeit erhalte ich sehr merkwürdige E-Mails.
Ik heb de laatste tijd zeer eigenaardige e-mails ontvangen.
Ik heb sinds geruime tijd zeer vreemde e-mails gekregen
Sinds enige tijd ontvang ik zeer rare e-mails.
Ich habe heute nicht genug Zeit zum Mittagessen.
Ik heb vandaag niet genoeg tijd om te lunchen.
Je mehr Leute Sie kennen, desto weniger Zeit haben Sie, sie zu besuchen.
Hoe meer mensen ge kent, hoe minder tijd ge hebt om ze te bezoeken.
Wer nimmt sich noch die Zeit für einen langen Brief an einen Freund?
Wie neemt nog tijd voor een lange brief aan een vriend?
Ich hatte keine Zeit zu essen.
Ik had geen tijd om te eten.
Ich weiß nicht, ob ich Zeit haben werde, es zu machen.
Ik weet niet of ik tijd zal hebben om het te doen.
Ich habe keine Zeit, das im Einzelnen zu erklären.
Ik heb geen tijd om dat in detail uit te leggen.
Ich hatte keine Zeit zu frühstücken.
Ik had geen tijd om te ontbijten.
Ich hatte gestern keine Zeit fernzusehen.
Gisteren had ik geen tijd om tv te kijken.
Alles hat seine Zeit.
Alles op zijn tijd.
Die Zeit wird zeigen, wer von uns recht hat.
De tijd zal tonen wie van ons gelijk heeft.
Hast du Zeit mir zu helfen?
Hebt ge tijd om mij te helpen?
Heb je tijd om mij te helpen?
Ich habe Kyoto vor langer Zeit besucht.
Ik heb lang geleden Kyoto bezocht.
Es ist schon viel Zeit vergangen, seit ich meine Großmutter besucht habe.
Er is al veel tijd voorbij sinds ik mijn grootmoeder bezocht heb.
Ich habe keine Zeit für dich.
Ik heb geen tijd voor jou.
Ich habe keine Zeit für Sie.
Ik heb geen tijd voor u.
Ich habe ihn in letzter Zeit oft gesehen.
De laatste tijd heb ik hem dikwijls gezien.
Ich habe gerade nicht viel Zeit.
Ik heb nu niet veel tijd.
Ich habe keine Zeit für euch.
Ik heb geen tijd voor jullie.
Die Zeit wird dir mehr helfen als alles andere.
Tijd zal je meer helpen dan al het andere.
Wir haben reichlich Zeit.
We hebben genoeg tijd.
Warum warst du die ganze Zeit still?
Waarom was je de hele tijd stil?
Wir haben heute Abend Zeit genug.
We hebben vanavond tijd genoeg.
Kommt Zeit, kommt Rat.
Komt tijd, komt raad.
Ich war zu der Zeit Student.
In die tijd was ik student.
Ich war zu jener Zeit Student.
Toen was ik student.
Ich habe nun keine Zeit.
Ik heb nu geen tijd.
Es ist Zeit zum Mittagessen.
Het is tijd voor het middageten.
Die ganze Zeit hinter einem Fahrschulauto herfahren macht keinen Spaß.
Het is geen lolletje om de hele tijd achter een rijlesauto te rijden.
Es ist eine lange Zeit vergangen, seitdem ich eine so angenehme Überraschung hatte.
Het is lang geleden dat ik zo aangenaam verrast werd.
Vergeude ich meine Zeit?
Verlies ik mijn tijd?
Ich weiß nicht, ob ich Zeit habe, das zu tun.
Ik weet niet of ik tijd heb om dat te doen.
Es ist fast unmöglich, eine fremde Sprache in kurzer Zeit zu erlernen.
Het is bijna onmogelijk om een vreemde taal in een korte tijd te leren.
Ich schreibe dir einen langen Brief, da ich keine Zeit habe, einen kurzen zu schreiben.
Ik schrijf een lange brief naar jou, omdat ik geen tijd heb om een korte te schrijven.
Synonyme
Sinnverwandte Wörter
- Ablauf:
- verloop
- Augenblick:
- ogenblik
Niederländische Beispielsätze
De trein kwam op tijd aan in Kyoto.
Hoeveel tijd had je nodig om dat boek te vertalen?
Het is tijd om naar bed te gaan. Zet de radio af.
We hebben nauwelijks genoeg tijd om te ontbijten.
Niets zo waardevol als de tijd.
Ik was deze morgen niet op tijd op school.
Zij spijbelen de hele tijd.
Wat doen jullie in je vrije tijd?
Wat doe je in je vrije tijd?
We hebben goed weer gehad de afgelopen tijd.
De tijd van het afscheid is gekomen.
Het zou me te veel tijd kosten om je uit te leggen waarom dat niet gaat werken.
Jij hebt nooit tijd voor de belangrijke dingen!
Ik zie hem de laatste tijd bijna nooit.
Tegen de tijd dat hij 966 probeerde, begon Dima de hoop op te geven.
Onze leraar Engels is altijd op tijd.
Mijn haarspeld is te zwaar, hij glijdt de hele tijd uit mijn haar.
Dat zou me veel tijd kosten.
Ze zag eruit alsof ze lange tijd ziek geweest was.
Hij komt nooit op tijd.
Untergeordnete Begriffe
- Abfahrtszeit:
- vertrektijd
- Eisenzeit:
- ijzertijd
- Elternzeit:
- ouderschapsverlof
- Epoche:
- tijdperk
- Gründerzeit:
- Gründerzeit
- Mahlzeit:
- maaltijd
- Öffnungszeit:
- openingstijd
- Präsens:
- onvoltooid tegenwoordige tijd
- Präteritum:
- verleden tijd
- Regenzeit:
- regentijd
- Saison:
- seizoen
- Sommerzeit:
- zomertijd
- Steinzeit:
- steentijd
- Teilzeit:
- deeltijds
- Trockenzeit:
- droogteperiode