Was heißt »Jahreszeit« auf Niederländisch?
Das Substantiv »Jahreszeit« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- jaargetij (sächlich)
- jaargetijde (sächlich)
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Der Frühling ist meine liebste Jahreszeit.
De lente is mijn lievelingsseizoen.
Welche ist die heißeste Jahreszeit?
Wat is het warmste seizoen?
In Japan gibt es vier Jahreszeiten.
In Japan zijn er vier seizoenen.
Hinsichtlich der Jahreszeit ist das Wetter recht kühl.
Ten opzichte van het seizoen is het weer vrij koel.
In der nächsten Stunde werden wir die Wochentage, die Monate und die Jahreszeiten lernen.
In de volgende les gaan we de dagen van de week studeren, de maanden en de jaargetijden.
Synonyme
- Saison:
- seizoen