Was heißt »Som­mer« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Das Konzert findet im nächsten Sommer statt.

Het concert zal de volgende zomer plaatshebben.

Het concert vindt de volgende zomer plaats.

Ich mag den Sommer nicht.

Ik houd niet van de zomer.

Wo willst du diesen Sommer hingehen?

Waar wil je van de zomer heen gaan?

Es ist sehr warm hier im Sommer.

Het is hier heel warm in de zomer.

Im Sommer gehe ich jeden Tag ins Schwimmbad.

's Zomers ga ik elke dag naar het zwembad.

Eine Schwalbe macht noch keinen Sommer.

Eén zwaluw maakt nog geen zomer.

Eén zwaluw maakt de lente niet.

Letzten Sommer fuhren sie zu einem Kurort in den Bergen.

Vorige zomer reden ze naar een kuuroord in de bergen.

Ich gehe diesen Sommer ins Ausland.

Ik ga deze zomer naar het buitenland.

Im Sommer trage ich kurzärmelige Hemden.

In de zomer draag ik shirts met korte mouwen.

Im Sommer ist es sehr heiß in Kyōto.

's Zomers is het erg heet in Kioto.

Es sieht so aus, dass die meisten nur im Sommer grillen.

Het lijkt erop dat de meeste mensen alleen in de zomer barbecueën.

Es sieht so aus, dass es diesen Sommer mal wieder kalt sein wird.

Het lijkt erop dat het deze zomer opnieuw koud zal zijn.

Diesen Sommer werden wir ins Gebirge gehen und an die See.

Deze zomer gaan we naar de bergen en naar zee.

Deze zomer zullen we naar de bergen gaan en naar zee.

Sie macht nicht immer im Sommer eine Reise nach Frankreich.

In de zomer reist ze niet altijd naar Frankrijk.

Wir hatten diesen Sommer wenige Sonnentage.

We hebben weinig zonnige dagen gehad deze zomer.

Im Sommer ist es notwendig, viel Wasser zu trinken, wenn man schwitzt.

In de zomer is het essentieel om veel water te drinken als we zweten.

Mit dir ist das ganze Jahr über Sommer.

Met jou is het hele jaar door zomer.

Diesen Sommer mache ich eine Fahrradtour durch Europa.

Deze zomer maak ik een fietstocht door Europa.

Im nächsten Sommer will ich nach Hawaii.

Volgende zomer wil ik naar Hawaï.

Ich esse gerne kalten Kartoffelsalat im Sommer.

Ik eet graag koude aardappelsla in de zomer.

Leider ist der skandinavische Sommer kurz.

Helaas is de Scandinavische zomer kort.

Diesen Sommer habe ich zwei Kilogramm zugenommen.

Deze zomer ben ik twee kilo aangekomen.

Genießt den Sommer!

Geniet van de zomer!

Ich will wissen, was ihr diesen Sommer getan habt.

Ik wil weten wat je deze zomer gedaan hebt.

Ich liebe den Sommer.

Ik hou van de zomer.

Im Sommer gehe ich oft an den Strand zum Schwimmen.

In de zomer ga ik vaak naar het strand om te zwemmen.

In Tōkyō wird es in diesem Sommer wieder zu einer Wasserknappheit kommen.

In Tokio zal het deze zomer weer tot een watertekort komen.

Ich weiß, dass du im letzten Sommer in Boston warst.

Ik weet dat je vorige zomer in Boston was.

Ich fahre jeden Sommer aufs Land.

Ik ga elke zomer naar het platteland.

Der Sommer gefällt mir am besten.

Ik hou het meest van de zomer.

Ich mag den Sommer mehr als den Winter.

Ik hou meer van de zomer dan van de winter.

Der Sommer ist vorüber.

De zomer is voorbij.

Wer im Sommer das Gras frisst, hat im Winter kein Heu.

Wie het gras opeet in de zomer, zal in de winter geen hooi hebben.

Im Sommer kannst du nachts sehr viele Sterne sehen.

's Zomers kun je een heleboel sterren zien 's nachts.

Hast du jemals einen japanischen Sommer mitgemacht?

Heb je ooit een Japanse zomer meegemaakt?

Es war ein wunderschöner Sommer und der Himmel war ständig blau.

Het was een prachtige zomer en de hemel was voortdurend blauw.

Das wird ein besonderer Sommer werden.

Dit zal een bijzondere zomer worden.

Möchtest du nächsten Sommer mit mir nach Boston fahren?

Wil je de volgende zomer met mij naar Boston gaan?

Den Sommer kann ich nicht ab.

Ik hou niet van de zomer.

Der Sommer ist auf der Südhalbkugel endlich angekommen.

In het zuidelijk halfrond is de zomer eindelijk aangekomen.

Wann fängt der Sommer an?

Wanneer begint de zomer?

Im Sommer geht sie gerne schwimmen.

Ze zwemt graag in de zomer.

Der Sommer in Berlin war schön.

De zomer in Berlijn was mooi.

Wusstest du schon, dass während des Sommers auf der Nordhalbkugel auf der Südhalbkugel Winter ist?

Wist je dat, wanneer het zomer is op het noordelijk halfrond, het winter is op het zuidelijke?

Im Sommer schlafe ich immer bei geöffnetem Fenster.

In de zomer slaap ik altijd met het venster open.

Sinnverwandte Wörter

Jah­res­zeit:

jaargetij

jaargetijde

warm:

warm

Antonyme

Früh­ling:

lente

voorjaar

Herbst:

herfst

najaar

Win­ter:

winter

Übergeordnete Begriffe

Jah­res­zeit:

jaargetij

jaargetijde

Untergeordnete Begriffe

Alt­wei­ber­som­mer:

oudewijvenzomer