Was heißt »war­ten« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Ich wartete und wartete.

Ik wachtte en wachtte.

Ich will nicht so lange warten.

Ik wil niet zo lang wachten.

Man darf nicht darauf warten, dass die anderen für einen denken!

Verwacht niet dat anderen voor jou denken.

Ich warte seit Stunden.

Ik wacht al uren lang.

Wir mussten lange auf den Bus warten.

We moesten lang op de bus wachten.

Ich kann nicht länger warten.

Ik kan niet langer wachten.

Ich werde hier warten, bis er zurückkommt.

Ik zal hier wachten tot hij terugkomt.

Ich kann nur warten.

Ik kan alleen maar wachten.

Das Abendessen kann warten.

Het avondeten kan wachten.

Ich kann nicht mehr warten.

Ik kan niet meer wachten.

Er drückte den Knopf und wartete.

Hij duwde op de knop en wachtte.

Alle warten auf dich.

Iedereen wacht op je.

Wie lange hast du auf den Bus gewartet?

Hoelang heb je op de bus gewacht?

Ich wurde gebeten, hier zu warten.

Er is mij gevraagd hier te wachten.

Bitte warten Sie vor Zimmer 213.

Gelieve te wachten voor kamer 213.

Wacht alstublieft voor kamer 213.

Ich warte hier bis sie kommt.

Ik zal hier wachten tot ze komt.

Sie wartete geduldig auf ihn.

Ze wachtte geduldig op hem.

Der Rechtsanwalt wartete auf Ben.

De advocaat wachtte op Ben.

Bitte warten Sie einen Moment und legen Sie nicht auf.

Een ogenblikje alstublieft - blijf aan de lijn.

Ich werde auf dich warten.

Ik zal op je wachten.

Ich habe im Schnee zwei Stunden lang auf den Bus gewartet.

Ik heb twee uur in de sneeuw gewacht op de bus.

Lass uns warten bis der Regen aufhört.

Laten we wachten tot het gedaan is met regenen.

Er ließ mich eine Stunde lang warten.

Hij heeft mij een uur laten wachten.

Ich warte auf meine Mutter.

Ik wacht op mijn moeder.

Der Rauchmelder wurde nie gewartet.

De rookmelder is nooit onderhouden geweest.

Bleibe hier und warte auf ihn.

Blijf hier en wacht op hem.

Bitte warten Sie dreißig Minuten.

Gelieve alstublieft dertig minuten te wachten.

Wir mussten zehn Minuten auf ihn warten.

We moesten tien minuten op hem wachten.

Ich habe stundenlang gewartet, aber sie kam nicht.

Ik heb uren gewacht, maar ze kwam niet.

Er wartete bis zehn Uhr auf ihn.

Hij wachtte op hem tot tien uur.

Kannst du eben warten?

Zou je even kunnen wachten?

Auf wen wartest du?

Wie verwacht je?

Op wie wacht je?

Können Sie einen Moment warten?

Zou u even kunnen wachten?

Er ließ mich absichtlich warten.

Hij liet me expres wachten.

Bitte warte hier bis er kommt.

Wacht alsjeblieft, totdat hij komt.

Brian ließ Kate warten.

Brian liet Kate wachten.

Es tut mir leid, dass ich Sie so lange warten ließ.

Het spijt me dat ik je zo lang heb laten wachten.

Ich hoffe wir müssen nicht zu lange warten.

Ik hoop dat we niet al te lang hoeven wachten.

Ik hoop dat we niet te lang moeten wachten.

Ängstlich wartete er auf seinen Sohn.

Angstig wachtte hij op zijn zoon.

Ich kann auf dich warten.

Ik kan op je wachten.

Ich kann auf euch warten.

Ik kan op jullie wachten.

Ich kann auf Sie warten.

Ik kan op u wachten.

Ich warte auf meine Freundin.

Ik wacht op mijn vriendin.

Sollte ich zu spät sein, wartet nicht auf mich!

Als ik te laat kom, wacht niet op mij!

Warum auf Weihnachten warten?

Waarom wachten op Kerstmis?

Du musst nicht bis zum Schluss warten.

Ge moet niet wachten tot het einde.

Je moet niet tot het einde wachten.

Worauf wartest du?

Waar wacht je op?

Waar wacht u op?

Mike wartet unten.

Mike wacht beneden.

Sie hat stundenlang auf ihn gewartet.

Ze heeft uren op hem gewacht.

Ich warte auf Godot.

Ik wacht op Godot.

Ich habe bis zur letzten Minute gewartet.

Ik heb tot de laatste minuut gewacht.

Sagen Sie ihm bitte, dass er warten soll.

Vraag hem alstublieft om te wachten.

Ich warte auf meinen Freund.

Ik wacht op mijn vriend.

Tom bat Maria, vor der Bibliothek auf ihn zu warten.

Tom vroeg aan Mary om op hem te wachten voor de bibliotheek.

Ich habe auf ihre Antwort gewartet. Vielleicht hätte ich das nicht tun sollen.

Ik heb haar antwoord afgewacht. Dat had ik misschien beter niet gedaan.

Ich habe auf sie lange gewartet.

Ik heb lang op haar gewacht.

Wir haben eine lange Zeit gewartet, aber sie tauchte nicht auf.

We hebben een lange tijd gewacht, maar ze daagde niet op.

Ich habe schon lange darauf gewartet.

Ik heb daar al een tijdje op gewacht.

Auf was wartest du? Gib mir eine Antwort!

Waar wacht je op? Geef een antwoord.

Hey, wartet mal!

Hé, wacht even!

Er wartet nicht gern bis zum letzten Moment, um etwas zu machen.

Hij wacht niet graag tot het laatste moment om iets te doen.

Die Arbeit kann warten.

Het werk kan wachten.

Ich wartete auf meinen Mann bis nach Mitternacht.

Ik heb mijn man tot na middernacht opgewacht.

Ich hielt den Atem an und wartete.

Ik hield de adem in en wachtte.

Der Kunde ist soeben angekommen und wartet im Nebenzimmer.

De klant is juist aangekomen en wacht in de kamer hiernaast.

Ich habe keine Lust, noch länger zu warten.

Ik heb geen zin om nog langer te wachten.

Tom will nicht so lange warten.

Tom wil niet zo lang wachten.

Wir warten auf den Zug.

We wachten op de trein.

Ihr solltet besser warten, bis die Polizei kommt.

Jullie kunnen beter wachten tot de politie komt.

Lasst uns hier warten, bis er wiederkommt.

Laten we hier wachten totdat hij terugkomt.

Ich warte auf den Zug.

Ik wacht op de trein.

Ihre Majestät wartet.

Hare Majesteit wacht.

Seine Majestät warten.

Zijne Majesteit wacht.

Auf die Kinder wartet ein Spielzimmer.

Op de kinderen wacht een speelkamer.

Er bat mich, dort zu warten, bis er wieder da sei.

Hij vroeg mij om daar te wachten totdat hij terug kwam.

Wie lange wirst du warten müssen?

Hoelang moet je wachten?

Wir warten auf den richtigen Zeitpunkt.

We wachten op het juiste moment.

Ich warte auf einen sehr wichtigen Anruf.

Ik wacht op een zeer belangrijk telefoontje.

Sie warten auf dich.

Ze wachten op je.

Tom hat auf dich gewartet.

Tom heeft op je zitten wachten.

Tom heeft op je gewacht.

Ich habe eine Stunde auf sie gewartet.

Ik heb een uur op haar gewacht.

Wir werden warten.

We zullen wachten.

Ich habe gewartet.

Ik heb gewacht.

Worauf warten wir?

Waarop wachten we nu?

Wie wäre es, wenn wir hier warten würden, bis er zurückkommt?

Wat vind je ervan als we hier zouden wachten totdat hij terugkomt?

Du bist noch nicht fertig und ich habe keine Lust auf dich zu warten.

Je bent nog niet klaar en ik heb geen zin om te wachten.

Tom wartete drinnen.

Tom wachtte binnen.

Ich wartete über eine Woche auf dich.

Ik heb meer dan een week op je gewacht.

Ik wachtte meer dan een week op je.

Ich will noch eine Woche warten.

Ik wil nog een week wachten.

Ich warte schon sehr lange.

Ik wacht al een hele tijd.

Ich hielt an und wartete, bis das Auto vorbei war.

Ik stopte, en wachtte tot de auto voorbij was.

Ein Taxi wartet.

Er wacht een taxi.

Wollen Sie, dass ich warte?

Wilt u dat ik wacht?

Willst du, dass ich warte?

Wil je dat ik wacht?

Ich warte draußen.

Ik sta buiten te wachten.

Ik zal buiten wachten.

Wir haben den ganzen Tag auf dich gewartet.

We hebben de hele dag op je gewacht.

Ich wartete zehn Minuten.

Ik heb tien minuten lang gewacht.

Das Taxi wartet draußen.

De taxi wacht buiten.

Tom und Maria warten auf den Bus.

Tom en Mary wachten op de bus.

Tom wartet auf euch.

Tom wacht op u.

Synonyme

be­treu­en:

begeleiden

verzorgen

zorg dragen voor

blü­hen:

bloeien

dro­hen:

bedreigen

er­war­ten:

verwachten

har­ren:

verwachten

pfle­gen:

plegen

verplegen

verzorgen

rech­nen:

rekenen

Schlan­ge ste­hen:

in de rij staan

un­ter­hal­ten:

onderhouden

wid­men:

dedicaceren

opdragen

toewijzen

Antonyme

ak­tiv:

actief

han­deln:

betreffen

handelen

onderhandelen

ver­nach­läs­si­gen:

verwaarlozen

wer­den:

gaan

worden

zullen

Niederländische Beispielsätze

• Ik moest lang wachten.

• Zij wachten op ons.

• We wachten op je in Brenda's appartement.

• Hij kan niet wachten om er te zijn.

• Het wachten hangt me de keel uit.

• De leerlingen stonden te wachten op de bus.

• Laat ons een beetje wachten.

• Kan dat niet tot morgen wachten?

• Waarom moest hij zo lang op jou wachten?

• Lang wachten op een vriend maakt me zenuwachtig.

• Het heeft geen zin op hem te wachten.

• Ik moest een uur wachten in de spreekkamer van de tandarts.

• Hoelang zullen we moeten wachten, denk je?

• Ben je ergens op aan het wachten?

• Laten wij hier wachten tot ze terugkomt.

• We moeten op Tom wachten.

• Ah, ik kan niet wachten op de zomervakantie.

• Ah, ik kan niet wachten op het weekend.

• Ik kon nauwelijks wachten om haar te zien.

• Zullen we hier wachten?