Was heißt »rech­nen« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Ein Computer kann sehr schnell rechnen.

Een computer kan heel snel rekenen.

Auf seine Hilfe kann man nicht rechnen.

Op zijn hulp kan men niet rekenen.

Ich rechne gerne.

Ik hou ervan om te rekenen.

Ik maak graag rekensommetjes.

Ich rechne damit, dass alles nach Plan laufen wird.

Ik verwacht dat alles volgens plan zal verlopen.

Ich bin sehr beschäftigt, deshalb rechne nicht mit mir.

Ik heb het erg druk, reken dus niet op mij.

Damit haben wir einfach nicht gerechnet.

Daar hadden we gewoon niet op gerekend.

Mit mir brauchst du nicht zu rechnen.

Op mij hoef je niet te rekenen.

Rechner rechnen.

Rekenmachines berekenen.

Computers berekenen.

Kann ich mit Ihnen rechnen?

Kan ik op u rekenen?

Synonyme

be­rech­nen:

calculeren

er­war­ten:

verwachten

war­ten:

wachten

Niederländische Beispielsätze

• De verkopers rekenen me vaak te veel.

• Je kunt op ons rekenen.

• Ik kan niet op haar rekenen.

• Ik wist dat men altijd op jou kan rekenen.

• Probeer uit te rekenen hoeveel u aan boeken heeft uitgegeven.

• Op Jack kan je rekenen.

• Kan ik op uw hulp rekenen?

• Jullie kunnen op hem rekenen.

• Je kan op hem rekenen.

• Ik wist dat ik op je kon rekenen.

• We rekenen hem tot onze beste vrienden.

• Op hem kan je rekenen.

• Je kan altijd op Jane rekenen om het te zeggen zoals het is.

Untergeordnete Begriffe

ad­die­ren:

optellen

be­rech­nen:

calculeren

di­vi­die­ren:

delen