Was heißt »Kind« auf Niederländisch?

Das Substantiv »Kind« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:

  • kind (sächlich)

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Die Verpflichtung zum Schulbesuch wird selten analysiert in der Vielzahl der Werke, die den mannigfaltigen Arten gewidmet sind, bei Kindern den Wunsch zu lernen zu entwickeln.

De verplichting om naar school te gaan wordt zelden geanalyseerd in de verscheidenheid aan onderzoeken naar de verschillende manieren om de wens om te leren bij kinderen te ontwikkelen.

Ich bin verheiratet und habe zwei Kinder.

Ik ben getrouwd en heb twee kinderen.

Wenn du keine Kinder kriegen kannst, kannst du immer noch welche adoptieren.

Als je geen kinderen kunt krijgen, kun je ze nog steeds adopteren.

Haben Sie Schwierigkeiten zu verstehen, was Ihnen Frauen oder kleine Kinder sagen?

Heeft u moeite te verstaan wat vrouwen of kleine kinderen tegen u zeggen?

Ich glaube, dass es meine Pflicht ist, diese Kinder zu beschützen.

Ik geloof dat het mijn plicht is om deze kinderen te beschermen.

Meine Tante hat drei Kinder.

Mijn tante heeft drie kinderen.

Trotz des Regens sind die Kinder in die Schule gegangen.

Ondanks de regen gingen de kinderen naar school.

Kinder brauchen Liebe.

Kinderen hebben liefde nodig.

Kinderen hebben behoefte aan liefde.

Ein Kind braucht Liebe.

Een kind heeft liefde nodig.

Willst du, dass wir erst heiraten oder erst ein Kind machen?

Wilt ge dat we eerst trouwen, of eerst een kind krijgen?

Er war streng zu seinen Kindern.

Hij was streng voor zijn kinderen.

Der Vater erzählte den Kindern eine schöne Geschichte.

De vader vertelde de kinderen een mooi verhaal.

Eltern lieben ihre Kinder.

Ouders houden van hun kinderen.

Bringen Sie Ihre Kinder mit.

Neem uw kinderen mee.

Drei Kinder spielten im Park.

Drie kinderen speelden in het park.

Drie kinderen waren aan het spelen in het park.

Mach dich nicht über Kinder lustig.

Lach geen kinderen uit.

Wenn ich sterben sollte, wer würde sich dann um meine Kinder kümmern?

Als ik zou overlijden, wie zou er dan voor mijn kinderen zorgen?

Meine Tochter ist noch ein Kind.

Mijn dochter is nog een kind.

Mijn dochter is nog maar een kind.

Sie beugte sich über das Kind.

Zij boog zich over het kind.

Wie viele Kinder haben Sie?

Hoeveel kinderen heeft u?

Er ist Vater von drei Kindern.

Hij is de vader van drie kinderen.

Kinder sollen ihren Eltern gehorchen.

Kinderen moeten hun ouders gehoorzamen.

Als Kind konnte sie gut singen.

Als kind kon ze goed zingen.

Als Kind bin ich öfter mit meinem Vater fischen gegangen.

Als kind ging ik dikwijls vissen met mijn vader.

So etwas sollst du nicht sagen, wenn Kinder anwesend sind.

Dat soort dingen moet je niet zeggen als er kinderen in de buurt zijn.

Lass das Kind nicht mit dem Messer spielen.

Laat het kind niet met het mes spelen.

Laat het kind niet spelen met het mes.

Kinder hassen oft Spinat.

Kinderen haten vaak spinazie.

Kinderen hebben vaak een hekel aan spinazie.

Kinder weinen oft nur, um Aufmerksamkeit zu bekommen.

Kinderen huilen vaak alleen maar om de aandacht te trekken.

Wie alt sind eure Kinder?

Hoe oud zijn jullie kinderen?

Er hat zwölf Kinder.

Hij heeft twaalf kinderen.

Seine Kinder sind groß geworden.

Zijn kinderen zijn groot geworden.

Ich bin kein Kind mehr.

Ik ben geen kind meer.

Alle Kinder in Japan gehen zur Schule.

Alle kinderen gaan naar school in Japan.

Die Kinder sind schon in die Schule gegangen.

De kinderen zijn al naar school vertrokken.

De kinderen zijn al naar school.

Kleine Kinder sind sehr neugierig.

Kleine kinderen zijn erg nieuwsgierig.

Kinder sollten jeden Tag Milch trinken.

Kinderen zouden elke dag melk moeten drinken.

Nicht alle Kinder mögen Äpfel.

Niet alle kinderen houden van appels.

Du bist kein Kind mehr.

Je bent geen kind meer.

Er hat keine Kinder.

Hij heeft geen kinderen.

Hat er Kinder?

Heeft hij kinderen?

Habt ihr Kinder?

Hebben jullie kinderen?

Haben Sie Kinder?

Heeft u kinderen?

Kinder lieben Kuchen.

Kinderen houden veel van koeken.

Sie liebt Kinder.

Ze houdt van kinderen.

Mein Onkel hat drei Kinder.

Mijn oom heeft drie kinderen.

Kinder hassen nervige Lehrer.

Kinderen hebben een hekel aan irritante leraren.

Kinder hassen es, Lehrer zu ärgern.

Kinderen hebben er een hekel aan om leraren te irriteren.

Eltern sind für die Sicherheit ihrer Kinder verantwortlich.

Ouders zijn verantwoordelijk voor de veiligheid van hun kinderen.

Das Alter macht nicht kindisch, wie man spricht, es findet uns nur noch als wahre Kinder.

De ouderdom maakt ons niet kinds, zo het heet, hij vindt ons veeleer nog als echte kinderen.

Sie rief die Kinder: "Kommt runter!"

Zij riep de kinderen: 'Kom naar beneden!"

Meine Kinder lieben Lakritzstäbchen.

Mijn kinderen zijn gek op zoethout.

Ich habe keine Kinder.

Ik heb geen kinderen.

Kinder ahmen eher ihre Freunde als ihre Eltern nach.

Kinderen imiteren eerder hun vrienden dan hun ouders.

Tagsüber passt Großmutter auf die Kinder auf.

Overdag past Oma op de kinderen.

Die Kinder nahmen ihre Schlittschuhe und gingen in Richtung des gefrorenen Teiches.

De kinderen pakten hun schaatsen en gingen richting de bevroren vijver.

Ich denke an meine Kinder.

Ik denk aan mijn kinderen.

Das Kind mit dem Bade ausschütten.

Het kind met het badwater weggooien.

Einige Kinder mögen keine Äpfel.

Sommige kinderen houden niet van appels.

Ich mag verwöhnte Kinder nicht.

Ik hou niet van verwende kinderen.

Das Kind kann nicht einmal addieren.

Dat kind kan zelfs niet optellen.

Gebrannte Kinder scheuen das Feuer.

Een verbrand kind is bang voor het vuur.

Dieser Film ist für Kinder geeignet.

Deze film is geschikt voor kinderen.

Kinder verhalten sich lieber wie ihre Freunde als wie ihre Eltern.

Kinderen doen eerder hun vrienden dan hun ouders na.

Frau Smith brachte ihr zweites Kind zur Welt.

Mevrouw Smith heeft haar tweede kindje ter wereld gebracht.

Die zwei Kinder zogen am Seil, bis es riss.

De twee kinderen trokken aan het touw tot het brak.

Eine Mutter ist für das Benehmen ihrer Kinder verantwortlich.

Een moeder is verantwoordelijk voor het gedrag van haar kinderen.

Sie kann gut mit Kindern umgehen.

Ze kan goed met kinderen omgaan.

Sie suchten alle nach dem verschwundenen Kind.

Ze zochten allemaal naar het vermiste kind.

Eure Tochter ist kein Kind mehr.

Jullie dochter is geen kind meer.

Sie suchten alle nach dem vermissten Kind.

Ze zochten allen naar het vermiste kind.

Meine Mutter starb, als ich noch ein Kind war.

Mijn moeder stierf toen ik nog een kind was.

Sie wusste nicht, was sie den Kindern zu Weihnachten schenken sollte.

Ze weet niet wat ze de kinderen op kerstavond moet geven.

Sie behandelten mich wie ein Kind.

Ze behandelden me als een kind.

Wir lieben unsere Kinder.

Wij houden van onze kinderen.

Ich setze meine Kinder jeden Morgen an der Schule ab, bevor ich mich zur Arbeit begebe.

Ik zet mijn kinderen iedere morgen bij de school af vooraleer ik ga werken.

Wir haben ein Kind adoptiert.

Wij hebben een kind geadopteerd.

Dieses Märchen ist für ein siebenjähriges Kind leicht zu lesen.

Dit sprookje is voor een kind van zeven gemakkelijk te lezen.

Rubén ist Vater von drei Kindern.

Rubén is vader van drie kinderen.

Wir haben zwei Kinder.

Wij hebben twee kinderen.

Wo sind die Kinder?

Waar zijn de kinderen?

Ich kenne sie, seitdem sie ein kleines Kind war.

Ik ken haar sinds dat ze een klein meisje was.

Er ist ihr einziges Kind.

Hij is hun enige kind.

Sie kann wunderbar mit Kindern umgehen.

Ze kan wonderbaarlijk goed met kinderen omgaan.

Er hat drei Kinder.

Hij heeft drie kinderen.

Seid ehrgeizig, Kinder.

Wees ambitieus, kinderen.

Kinder sind ein Segen.

Kinderen zijn een zegen.

Mehr Kinder, mehr Hände.

Meer kinderen, meer handen.

Jedes Kind kann das beantworten.

Eender welk kind kan dat beantwoorden.

Frauen und Kinder zuerst!

Vrouwen en kinderen eerst!

Ich hörte die Kinder gemeinsam singen.

Ik hoorde de kinderen samen zingen.

Das alte Ehepaar hatte keine Kinder.

Het oude echtpaar had geen kinderen.

Het bejaarde echtpaar had geen kinderen.

Viele Kinder, viele Hände.

Veel kinderen, veel handen.

Er hat keine Frau, keine Kinder und keine Freunde.

Hij heeft geen vrouw, geen kinderen en geen vrienden.

Sogar ein Kind kann das verstehen.

Zelfs een kind kan dat begrijpen.

Unsere Kinder lieben Hunde, aber ich bevorzuge Katzen.

Onze kinderen houden van honden, maar ik hou meer van katten.

Ich muss an meine Kinder denken.

Ik moet aan mijn kinderen denken.

Die Kinder haben Skulpturen aus Draht gemacht.

De kinderen maakten sculpturen uit draad.

Meine Frau und Kinder sind von mir abhängig.

Mijn vrouw en kinderen zijn afhankelijk van mij.

Viele Kinder spielten in dem Park.

Er speelden veel kinderen in het park.

Sie erwartet ein Kind.

Ze verwacht een kind.

Synonyme

Ab­kömm­ling:
afstammeling
Wurm:
worm

Antonyme

El­tern:
ouders
Groß­el­tern:
grootouders

Niederländische Beispielsätze

  • Vliegt hoog de koe en laag het kind, dan is dat wel een wervelwind.

  • Ik heb aan elk kind drie snoepjes gegeven.

  • Hij gedroeg zich als een kind.

  • Als enig kind is hij de enige erfgenaam.

  • Ze verwacht een kind in juni.

  • Ik geef mijn kind de borst.

  • Ik ben enig kind.

  • Ik hou er niet van als een kind behandeld te worden.

  • Hoewel hij niet getrouwd was, had hij een kind.

  • Hij is maar een kind.

  • Zelfs een klein kind kent zijn naam.

  • Hij gedraagt zich als een kind.

  • Tom is een verwend kind.

  • De romantische dichter Novalis schreef: "Een kind is een zichtbaar geworden liefde." Hijzelf had geen kind.

  • Het kind had een zuiver hart.

  • Zelfs een kind kan op die vraag antwoorden.

  • Zelfs een kind kan zoiets doen.

  • Zelfs een kind kan het begrijpen.

  • We kunnen een kind met gemak vergeven wanneer hij bang is voor het donker, maar de grote tragedie van het leven gebeurt wanneer volwassenen bang zijn voor het licht.

  • Een kind heeft minimaal acht uur slaap iedere nacht nodig.

Übergeordnete Begriffe

Mensch:
mens

Untergeordnete Begriffe

Bub:
joch
jochie
jonge
knaap
Bu­be:
joch
jochie
jongen
knaap
Ein­zel­kind:
enig kind
En­kel­kind:
kleinkind
Jun­ge:
joch
jochie
jongen
Kna­be:
joch
jochie
jongen
knaap
Mäd­chen:
meid
meisje
Sohn:
zoon
Sonn­tags­kind:
Zondagskind
Stief­sohn:
stiefzoon
Stief­toch­ter:
stiefdochter
Toch­ter:
dochter
Wun­der­kind:
wonderknaap

Kind übersetzt in weiteren Sprachen:

Quellen:
  1. [Übersetzungen] Wiktionary-Autoren: Kind. In: Wiktionary – Das freie Wörterbuch, 2023, [online] de.wiktionary.org, CC BY-SA 3.0
  2. [Synonyme] OpenThesaurus-User: Kind. In: OpenThesaurus – Das freie Wörterbuch für Synonyme, 2023, [online] openthesaurus.de, CC BY-SA 4.0
  3. [Beispielübersetzungen] User-generated content: Satz Nr. 427, 563, 646, 1019, 136257, 138818, 139101, 139111, 139112, 139984, 140126, 332159, 338310, 338721, 342024, 342296, 343532, 344327, 344465, 344658, 344855, 345005, 349918, 349923, 349949, 349952, 357457, 357464, 359629, 360386, 360535, 361463, 365260, 366373, 368316, 368603, 368605, 369184, 370046, 370137, 370330, 370331, 370339, 372336, 375384, 380066, 380067, 380838, 393597, 396430, 398777, 403831, 404204, 404667, 406580, 412259, 442701, 444961, 451544, 454012, 455232, 471931, 473903, 479821, 542165, 546051, 551549, 552239, 554556, 555651, 566272, 593620, 596889, 599291, 599990, 602718, 612151, 612855, 614736, 622963, 623444, 626963, 626999, 645114, 656949, 657015, 659177, 660455, 667659, 673452, 673982, 675051, 675187, 675949, 679921, 679968, 682947, 692948, 703399, 703784, 414357, 636218, 664907, 702114, 730156, 741999, 753672, 769856, 769918, 809155, 853273, 1018224, 1497228, 1622231, 1651144, 1959306, 1959307, 1959308, 2183078 & 2192687. In: tatoeba.org, CC BY 2.0 FR