Was heißt »Sohn« auf Niederländisch?

Das Substantiv »Sohn« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:

  • zoon (männlich)

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Mein Sohn hat einen Sohn.

Mijn zoon heeft een zoon.

Wer besucht im Allgemeinen öfter seine Eltern, die Söhne oder die Töchter?

Wie bezoeken er in het algemeen vaker hun ouders: zonen of dochters?

Wie der Vater, so der Sohn.

Zo vader, zo zoon.

Zo de abt, zo de monniken.

Zo de vader, zo de zoon.

Sie weinte vor Freude, als sie erfuhr, dass ihr Sohn den Flugzeugabsturz überlebt hatte.

Ze huilde van blijdschap toen ze hoorde dat haar zoon de vliegtuigcrash had overleefd.

Hast du meinen Sohn beim Geigespielen gehört?

Heb je mijn zoon viool horen spelen?

Sein Sohn ist letztes Jahr gestorben.

Zijn zoon is het afgelopen jaar gestorven.

Er hat zwölf Söhne.

Hij heeft twaalf zoons.

Er hatte drei Söhne.

Hij had drie zoons.

Er ist stolz auf seinen Sohn.

Hij is trots op zijn zoon.

Er hat einen Sohn, der John heißt.

Hij heeft een zoon die John heet.

Er hat sein gesamtes Wissen an seinen Sohn weitergegeben.

Hij gaf al zijn kennis door aan zijn zoon.

Mein Sohn glaubt an den Weihnachtsmann.

Mijn zoon gelooft in de Kerstman.

Ich bin stolz auf meinen Sohn.

Ik ben trots op mijn zoon.

Mein Sohn ist jetzt so groß wie ich.

Mijn zoon is nu zo groot als ik.

Er schämt sich für das Verhalten seines Sohns.

Hij is beschaamd over het gedrag van zijn zoon.

Was ist ihr Sohn geworden?

Wat is er van haar zoon geworden?

Herr Brown bringt seinem Sohn Chinesisch bei.

Mijnheer Brown leert zijn zoon Chinees.

Er hat drei Söhne.

Hij heeft drie zonen.

Wenn er sich für Esperanto interessieren würde, würde der Sohn seinem Vater eine Freude bereiten.

Door zich voor Esperanto te interesseren zou de zoon zijn vader verheugen.

Sie hat ihren Sohn allein im Auto gelassen.

Zij heeft haar zoon alleen in de auto achtergelaten.

Er hat noch einen Sohn.

Hij heeft nog een zoon.

Ich danke Ihnen im Namen meines Sohns.

Ik dank u in naam van mijn zoon.

Mein Sohn glaubt noch an den Weihnachtsmann.

Mijn zoon gelooft nog steeds in de kerstman.

Sein Sohn ist acht Jahre alt.

Zijn zoon is acht jaar oud.

Mein Sohn kann schon bis hundert zählen.

Mijn zoon kan al tot honderd tellen.

Der Sohn meines Nachbarn hat heute meine Tochter in der Schule ausgelacht.

De zoon van mijn gebuur heeft vandaag op school mijn dochter uitgelachen.

Er hatte drei Söhne, die Ärzte wurden.

Hij had drie zonen die dokter werden.

Unser Sohn ist im Krieg umgekommen.

Onze zoon is in de oorlog omgekomen.

Dein Sohn ist fast eine Kopie deines Vaters.

Je zoon is bijna een kopie van je vader.

Er ist Vater von zwei Söhnen.

Hij is vader van twee zonen.

Mein Sohn ist klein für sein Alter.

Mijn zoon is klein voor zijn leeftijd.

Ich bin verheiratet und habe zwei Söhne.

Ik ben gehuwd en heb twee zonen.

Ein Freund von mir ist letztens auf einem Spielzeugauto ausgerutscht, das sein Sohn auf der Treppe hatte liegen lassen, und hat sich dabei den großen Zeh gebrochen.

Een vriend van mij is laatst uitgegleden over een autootje dat zijn zoon had laten slingeren op de trap en heeft toen zijn grote teen gebroken.

Er war wütend auf seinen Sohn.

Hij was razend op zijn zoon.

Hij was boos op zijn zoon.

Sie nannten ihren Sohn John.

Ze hebben hun zoon John genoemd.

Sie hat sieben Söhne.

Zij heeft zeven zonen.

Unser Sohn ist gefallen.

Onze zoon stierf in de strijd.

Ich kaufe meinem Sohn eine Armbanduhr.

Ik ga een horloge voor mijn zoon kopen.

Mein erwachsener Sohn studiert jetzt im Ausland.

Mijn volwassen zoon studeert nu in het buitenland.

Unser Sohn ist im Krieg gefallen.

Onze zoon is gestorven tijdens de oorlog.

Onze zoon is in de oorlog gestorven.

Sein Sohn sitzt.

Zijn zoon zit.

Sie dachten, er sei der Sohn der Sonne.

Ze dachten dat hij de zoon van de zon was.

Unser Sohn starb im Krieg.

Onze zoon stierf in de oorlog.

Ängstlich wartete er auf seinen Sohn.

Angstig wachtte hij op zijn zoon.

Sein Sohn verlief sich in der Stadt.

Zijn zoon was verdwaald in de stad.

Die Eltern erwarteten zu viel von ihrem Sohn.

De ouders verwachtten te veel van hun zoon.

Wie alt ist dein Sohn?

Hoe oud is je zoon?

Die Mütter sagten früher ihren Söhnen, dass sie vom Onanieren blind würden.

Moeders hadden de gewoonte aan hun zonen te zeggen dat ze blind zouden worden als ze masturbeerden.

Herr Wood hatte keine Söhne.

Mijnheer Wood had geen zonen.

Er ist der älteste Sohn.

Hij is de oudste zoon.

John hat zwei Söhne.

John heeft twee zonen.

Der Name von ihrem Sohn ist John.

De naam van hun zoon is John.

Er hat sieben Söhne.

Hij heeft zeven zonen.

Er verlor zwei Söhne im Krieg.

Hij verloor twee zonen in de oorlog.

Wie alt ist Ihr Sohn?

Hoe oud is uw zoon?

Mein Sohn ist zehn Jahre alt.

Mijn zoon is tien jaar oud.

Es gibt keine Mutter, die ihren Sohn nicht liebt.

Er is geen enkele moeder die niet van haar zoon houdt.

Mein Sohn kann noch nicht zählen.

Mijn zoon kan nog niet tellen.

Diese CD gehört meinem Sohn.

Deze cd is van mijn zoon.

Er hat einen Sohn und zwei Töchter.

Hij heeft een zoon en twee dochters.

Mein Enkel ist der Sohn meines Sohnes.

Mijn kleinzoon is de zoon van mijn zoon.

Er hatte das Unglück, seinen Sohn zu verlieren.

Hij had de pech om zijn zoon te verliezen.

Ich würde gern meinen Sohn sehen.

Ik zou graag mijn zoon willen zien.

Wir haben zwei Töchter und zwei Söhne.

We hebben twee dochters en twee zonen.

Wie alt ist dein ältester Sohn?

Hoe oud is uw oudste zoon?

Er muss seinem Sohn ein neues Fahrrad kaufen.

Hij moet een nieuwe fiets voor zijn zoon kopen.

Sein Sohn hat eine Begabung für die Musik.

Zijn zoon heeft talent voor muziek.

Toms Sohn wurde zum dritten Male ausgeraubt.

Toms zoon werd voor de derde keer beroofd.

Ich kenne deinen Sohn.

Ik ken je zoon.

Sie war böse auf ihren Sohn.

Ze was boos op haar zoon.

Er hinterließ ein Vermögen an seinen Sohn.

Hij liet zijn zoon een fortuin na.

Ich habe meinen Sohn die Tür reparieren lassen.

Ik liet mijn zoon de deur repareren.

Ich bin sehr stolz auf meinen Sohn.

Ik ben zeer trots op mijn zoon.

Ik ben heel trots op mijn zoon.

Der Sohn steht neben dem Vater.

De zoon staat naast de vader.

Das alte Paar gab seinen Sohn als vermisst auf.

Het oude paar gaf hun zoon op als vermist.

Mein Sohn hat eine Erbkrankheit.

Mijn zoon heeft een erfelijke ziekte.

Tom trug seinen Sohn auf dem Rücken.

Tom droeg zijn zoon op zijn rug.

Er hat zwei Söhne, die noch nicht in die Schule gehen.

Hij heeft twee zoons die nog niet naar school gaan.

Das Kind, dessen Spielzeug ich suche, ist mein Sohn.

Het kind, wiens speelgoed ik zoek, is mijn zoon.

Maria verhängte selbst für kleinste Vergehen drakonische Strafen über ihren Sohn Tom.

Mary legde haar zoon Tom zware straffen op voor het plegen van zelfs de kleinste vergrijpen.

Wir haben zwei Söhne.

We hebben twee zoons.

Gestern habe ich deinen Sohn getroffen, und er hat mich höflich gegrüßt.

Gisteren heb ik je zoon ontmoet en hij heeft me beleefd gegroet.

Ich habe zwei Söhne.

Ik heb twee zonen.

Ik heb twee zoons.

Wo ist mein Sohn?

Waar is mijn zoon?

Er starb an dem Tag, als sein Sohn eintraf.

Hij stierf op de dag dat zijn zoon arriveerde.

Tom ist der Sohn Marias.

Tom is de zoon van Maria.

Tom is Maria's zoon.

Heute wird mein Sohn vier Jahre alt.

Mijn zoon wordt vandaag vier jaar.

Wessen Sohn bist du?

Wiens zoon ben jij?

Ich habe einen Sohn.

Ik heb één zoon.

Ik heb een zoon.

Sie hätte nicht einmal im Traum daran gedacht, dass ihr Sohn sich das Leben nehmen würde.

Ze had nooit gedacht, zelfs niet gedroomd, dat haar zoon zich zou zelfmoorden.

Er teilte eine Million Dollar unter seinen fünf Söhnen auf.

Hij verdeelde een miljoen dollar onder zijn vijf zonen.

Mein Sohn studiert auch im Ausland.

Mijn zoon studeert ook in het buitenland.

Tutenchamun war der Sohn des Echnaton.

Toetankhamon was de zoon van Achnaton.

Tom ist unser ältester Sohn.

Tom is onze oudste zoon.

Sagen Sie Ihrem Sohn, dass er meine Tochter nicht mehr belästigen soll!

Zeg tegen uw zoon dat hij mijn dochter niet meer lastig moet vallen!

Tom und Maria sind stolz auf ihren Sohn.

Tom en Maria zijn trots op hun zoon.

Mein Sohn glaubte mir nicht.

Mijn zoon geloofde me niet.

Ich habe keinen Sohn.

Ik heb geen zoon.

Er sagt, dass sein Sohn jetzt bis hundert zählen kann.

Hij zegt dat zijn zoon nu kan tellen tot honderd.

Dieser Junge ist mein Sohn.

Deze jongen is mijn zoon.

Weibliche Wortform

Toch­ter:
dochter

Synonyme

Bu­be:
joch
jochie
jongen
knaap
Bur­sche:
joch
jochie
jongen
knaap
Jun­ge:
joch
jochie
jongen
Kna­be:
joch
jochie
jongen
knaap

Niederländische Beispielsätze

  • Ik ben beschaamd over de luiheid van mijn zoon.

  • Ze wond zich op over de veiligheid van haar zoon.

  • Ze houdt vol dat haar zoon onschuldig is.

  • Zij heeft een zoon.

  • Zij schrijft nu en dan naar haar zoon.

  • Peter is mijn oudste zoon.

  • Tom is de vriend van mijn zoon.

  • De zoon van mijn broer is mijn neef.

  • Maria dacht dat ze haar zoon nooit meer zou terugzien.

  • Mag ik mijn zoon zien?

  • Mijn dochter is ook 25 en heeft ook een zoon genaamd Tom. Er zijn van die toevalligheden!

  • Mijn zoon is acht jaar oud.

  • Waar is jouw zoon?

  • Ik ben Maria's zoon.

  • Sami heeft een gay zoon.

  • John is Toms zoon.

  • Mijn zoon is allergisch voor antibiotica.

  • De gezondheidstoestand van mijn zoon is slecht.

  • Tom is mijn geadopteerde zoon.

  • Is dat uw zoon?

Übergeordnete Begriffe

Kind:
kind

Untergeordnete Begriffe

Stief­sohn:
stiefzoon

Sohn übersetzt in weiteren Sprachen:

Quellen:
  1. [Übersetzungen] Wiktionary-Autoren: Sohn. In: Wiktionary – Das freie Wörterbuch, 2023, [online] de.wiktionary.org, CC BY-SA 3.0
  2. [Synonyme] OpenThesaurus-User: Sohn. In: OpenThesaurus – Das freie Wörterbuch für Synonyme, 2023, [online] openthesaurus.de, CC BY-SA 4.0
  3. [Beispielübersetzungen] User-generated content: Satz Nr. 3003204, 1069, 1182, 343044, 350178, 350209, 360384, 360531, 360605, 362780, 365882, 365888, 369643, 383166, 388541, 403406, 430521, 439234, 441582, 443626, 444124, 445718, 473906, 517015, 527547, 562580, 569219, 588936, 593566, 594290, 594796, 601055, 623757, 638310, 639745, 640677, 643841, 651992, 659161, 669789, 676383, 686179, 740982, 746392, 747726, 759530, 778956, 782040, 809469, 830128, 875986, 896184, 907767, 924215, 935549, 935937, 936923, 963623, 982705, 983295, 1243281, 1247557, 1263699, 1337740, 1538006, 1539070, 1547003, 1693087, 1842018, 1901544, 2119688, 2144776, 2182446, 2246836, 2336123, 2366332, 2377140, 2383958, 2410980, 2697013, 2929969, 3038017, 3092115, 3104362, 3302780, 3408404, 3481862, 3488141, 3574509, 3653548, 3663637, 3697708, 3783155, 4018583, 4164058, 4264770, 4300185, 4359692, 4711075, 4778190, 704838, 824185, 3062045, 3560133, 4401945, 4819484, 5461116, 6558869, 6743025, 6766356, 6787731, 6838191, 7455872, 7491760, 7523890, 7598808, 7645133, 7781847, 7830255 & 7861555. In: tatoeba.org, CC BY 2.0 FR