Was heißt »Woche« auf Niederländisch?
Das Substantiv »Woche« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- week (weiblich)
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Nächste Woche wird es vielleicht Frost geben.
Volgende week gaat het misschien vriezen.
Wenn ich dich erschrecken wollte, würde ich dir erzählen, was ich vor ein paar Wochen geträumt habe.
Als ik je wilde bang maken, zou ik je vertellen waar ik een paar weken geleden over gedroomd heb.
Du wärst überrascht, was man in einer Woche lernen kann.
Je zou verbaasd staan over wat je in een week leren kan.
Ich habe letzte Woche begonnen, Chinesisch zu lernen.
De vorige week ben ik begonnen Chinees te leren.
Er wäscht das Fahrrad jede Woche.
Hij wast de fiets elke week.
Er ist letzte Woche nach Amerika gegangen.
Hij is afgelopen week naar Amerika gegaan.
Hij is vorige week naar de Verenigde Staten toe gegaan.
Er schreibt mir einmal pro Woche.
Hij schrijft mij eens per week.
Hij schrijft mij eenmaal per week.
Er nahm sich eine Woche frei.
Hij heeft een week vrij genomen.
Hij nam een week vrij.
Der alte Mann starb letzte Woche.
De oude man is vorige week overleden.
Ich habe diese Woche viel zu tun.
Ik heb veel te doen deze week.
Ich sah meinen Großvater letzte Woche.
Ik zag mijn opa vorige week.
Sein Vater isst dort zweimal pro Woche.
Zijn vader eet daar tweemaal per week.
Sie werden vielleicht nächste Woche ankommen.
Ze zullen wellicht volgende week aankomen.
Nächste Woche fliege ich nach Chicago.
De volgende week vlieg ik naar Chicago.
Nachdem er drei Wochen lang nach einem Job gesucht hatte, fand er eine gut bezahlte Stelle.
Na drie weken op zoek te zijn geweest naar een baan, vond hij een goedbetaalde betrekking.
Mary Hat war diese Woche in New Orleans.
Mary Hat was deze week in New Orleans.
Er war letzte Woche krank.
Hij was vorige week ziek.
Ich schwimme einmal pro Woche.
Ik zwem één keer per week.
Ich habe vor, nächste Woche London zu besichtigen.
Ik ben van plan om aanstaande week Londen te bezichtigen.
Sie geht nächste Woche nach Frankreich.
Zij gaat de volgende week naar Frankrijk.
Diese Wochenzeitschrift erscheint einmal pro Woche.
Dit weekblad verschijnt eenmaal per week.
Er wird bestimmt mehrere Wochen in Tokyo bleiben.
Hij zal zeker enkele weken in Tokio blijven.
Ich habe eine Woche Zeit, um meine Hausaufgaben zu erledigen.
Ik heb een week de tijd om mijn huiswerk af te maken.
Wir können innerhalb einer Woche ausliefern.
We kunnen leveren binnen een week.
Wie viele Eier legt diese Henne in jeder Woche?
Hoeveel eieren legt deze hen elke week?
Dieser Roman ist interessanter als der, den ich letzte Woche gelesen habe.
Deze roman is interessanter dan deze die ik vorige week gelezen heb.
Der Alte ist letzte Woche verschieden.
De oude is vorige week overleden.
Sonntag ist der erste Tag der Woche.
Zondag is de eerste dag van de week.
Eine Woche hat sieben Tage.
Een week telt zeven dagen.
Ich kann nicht ausgehen, weil ich mich vor einer Woche bei einem Unfall verletzt habe.
Ik kan niet uitgaan omdat ik een week geleden gewond raakte in een ongeval.
Bis nächste Woche!
Tot volgende week.
Lerne das Gedicht bis nächste Woche auswendig.
Leer het gedicht uit je hoofd voor volgende week.
Ich werde nächste Woche meinen Onkel besuchen.
Ik zal volgende week mijn oom bezoeken.
Vor zwei Wochen war ich zum ersten Mal im Disneyland.
Ik heb twee weken geleden Disneyland voor de eerste keer bezocht.
Die Prüfung, die er letzte Woche ablegte, war sehr schwer.
Het examen dat hij vorige week afgelegd heeft was uiterst moeilijk.
Ein Monat hat vier Wochen.
Een maand heeft vier weken.
Wir werden nächste Woche ein neues Auto kaufen.
Wij gaan volgende week een nieuwe auto kopen.
Wir haben uns zwei Wochen in London aufgehalten.
We zijn twee weken in Londen gebleven.
Wie man sehen kann, erhöhen sich die Preise jede Woche.
Zoals men kan zien, verhogen de prijzen iedere week.
Wir sehen uns nächste Woche!
We zien elkaar volgende week.
Unser Thema der Woche ist: _____.
Ons thema van de week is: _____.
Sie war bereits eine Woche lang krank, als man den Arzt rief.
Ze was al een week ziek toen de dokter werd gebeld.
Er ist vor vier oder sechs Wochen gestorben.
Hij is vier tot zes weken geleden overleden.
Bill kommt nächste Woche zurück.
Bill komt volgende week terug.
Der Unterricht beginnt nächste Woche.
De lessen beginnen volgende week.
Ich habe Anki eine Woche lang nicht benutzt und jetzt sind 500 Karteikarten fällig.
Ik heb Anki een week niet gebruikt en nu lig ik 500 flitskaarten achter.
Die Gewalt hielt zwei Wochen lang an.
Het geweld hield twee weken aan.
Ein Mal in der Woche essen sie Fleisch.
Ze eten een keer per week vlees.
In circa zwei Wochen.
Over een week of twee.
Die Klasse trifft sich einmal die Woche.
De klas komt één keer per week bijeen.
Was hast du diese Woche getan?
Wat hebt ge gedaan deze week?
Ich muss nächste Woche nach Tokio.
Ik moet volgende week naar Tokio.
Ich habe ihn vorige Woche bezahlt.
Ik heb hem vorige week betaald.
Er verdient mindestens 1000 Dollar pro Woche.
Hij verdient minstens 1.000 dollar per week.
Schon zwei Wochen sind vergangen, und ich habe Sie nicht gesehen.
Er zijn al twee weken voorbij, en ik heb u niet gezien.
Wie oft nimmst du pro Woche ein Bad?
Hoeveel maal per week neemt ge een bad?
Die Müllabfuhr kommt dreimal die Woche.
De vuilkar komt driemaal per week.
De vuilniswagen komt drie keer per week.
Dieses Foto habe ich vorige Woche gemacht.
Deze foto heb ik vorige week gemaakt.
Pro Woche kostet das fünftausend Euro.
Voor een week komt dat op vijfduizend euro.
Per week kost dat vijfduizend euro.
Wir kommen einmal in der Woche hierher.
We komen hier eenmaal per week bijeen.
Diese Woche habe ich viel gearbeitet.
Ik heb veel gewerkt deze week.
Der erste Tag der Woche ist der Montag.
De eerste dag van de week is maandag.
Der siebte Tag der Woche ist Sonntag.
De zevende dag van de week is zondag.
Ich blieb für eine Woche zu Hause.
Ik bleef een week lang thuis.
Über Details werden wir in der nächsten Woche diskutieren.
Over details zullen we volgende week discussiëren.
Meine Frau hat in der vergangenen Woche ein Kind bekommen.
Mijn vrouw heeft vorige week een kind gebaard.
Wie viele Tage hat die Woche?
Hoeveel dagen zijn er in een week?
Er hat vor nächste Woche ein Fahrrad zu kaufen.
Hij gaat volgende week een fiets kopen.
Er gießt den Garten ein Mal in der Woche.
Hij sproeit de tuin eenmaal per week.
Der Sonnabend ist der letzte Tag der Woche.
Zaterdag is de laatste dag van de week.
Es war eine schreckliche Woche.
Het was een afschuwelijke week.
Letzte Woche habe ich einen deutschen Film gesehen.
Vorige week heb ik een Duitse film gezien.
Sie ist seit voriger Woche krank.
Ze is sinds de vorige week ziek.
Sie ist seit letzter Woche krank.
Ze is sinds vorige week ziek.
Das Ticket ist eine Woche lang gültig.
De kaart is een week geldig.
Sie wird binnen einer Woche zurück sein.
Ze is binnen een week terug.
Ich habe die Absicht, hier eine Woche zu bleiben.
Het is mijn bedoeling hier een week te blijven.
Tom hat eine Woche voller Arbeit hinter sich.
Tom heeft een week vol werk achter de rug.
Er war eine Woche lang nicht in der Schule.
Hij was een week lang niet aanwezig op school.
Seine Mutter sagte, dass er seit fünf Wochen krank im Bett liege.
Zijn moeder zei dat hij sinds vijf weken ziek in bed lag.
Die Friedensverhandlungen beginnen diese Woche.
De vredesonderhandelingen beginnen deze week.
Sie machen es jede Woche.
Ze doen het elke week.
Es hat ungefähr eine Woche lang geregnet.
Het heeft ongeveer een week geregend.
Bob liegt jetzt seit einer Woche krank im Bett.
Bob ligt nu al een week ziek in bed.
Er war letzte Woche nicht hier.
Vorige week was hij niet hier.
Wir lassen Sie das Ergebnis in einer Woche wissen.
We zullen u het resultaat laten weten over een week.
Er versäumt es nie, jede Woche seiner Mutter zu schreiben.
Hij vergeet nooit om elke week naar zijn moeder te schrijven.
Hamburger sind diese Woche teurer geworden.
Hamburgers zijn deze week duurder geworden.
Ich freue mich, dass ich Ihnen letzte Woche helfen konnte.
Ik ben blij dat ik u de vorige week kon helpen.
Ich wartete über eine Woche auf dich.
Ik heb meer dan een week op je gewacht.
Ik wachtte meer dan een week op je.
Ich werde zwei Wochen auf dem Lande sein.
Ik zal twee weken op het platteland verblijven.
Ich will noch eine Woche warten.
Ik wil nog een week wachten.
Was verdienst du in der Woche?
Hoeveel verdien je per week?
Du verbrachtest drei Wochen in Islamabad.
Je hebt drie weken in Islamabad doorgebracht.
Wo waren Sie in dieser Woche?
Waar was u deze week?
Das kalte Wetter hielt drei Wochen lang an.
Het koude weer duurde drie weken.
Ich arbeite hier schon seit ein paar Wochen.
Ik werk hier al een paar weken.
Ich habe vor, dort eine Woche zu bleiben.
Ik ben van plan daar een week te blijven.
Würdet ihr nächste Woche mit mir ins Konzert kommen?
Zouden jullie volgende week met mij naar het concert gaan?
Er legt jede Woche zehn Dollar zur Seite.
Hij legt elke week tien dollar opzij.
Antonyme
Niederländische Beispielsätze
Volgende week reis ik naar Europa.
Ik sta soms versteld hoeveel troep sommige mensen in één week kunnen maken.
Ik kom over een week of twee.
De spreker week af van het hoofdthema.
Welke dag van de week is het nu?
Ik zwem eenmaal per week.
Op welke dag van de week ben je vrij, normaal gesproken?
Het regende een week lang.
Ik kan dat dikke boek niet uitlezen in een week.
Mijn rijbewijs vervalt volgende week.
Ze zien elkaar een keer per week.
Laten we hier een keer per week vergaderen.
Hij won vorige week de prijs.
Het examen dat hij vorige week aflegde, was zeer ingewikkeld.
Ik ga naar de bibliotheek ten minste een keer per week.
Tom kan deze week niet werken.
De tijd ging erg langzaam voorbij deze week.
Ik ga minstens één keer per week naar de bibliotheek.
Dat kost vijfhonderd euro per week.
Ik ben van plan er een week te blijven.
Übergeordnete Begriffe
- Zeiteinheit:
- tijdseenheid
Untergeordnete Begriffe
- Flitterwochen:
- huwelijksreis