Was heißt »schaffen« auf Niederländisch?
Das Verb »schaffen« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- scheppfen
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Mathematiker sind Dichter, nur müssen sie das, was ihre Fantasie schafft, auch beweisen.
Wiskundigen zijn dichters, alleen moeten ze de vruchten van hun fantasie ook nog bewijzen.
Ich weiß, dass du es schaffen kannst.
Ik weet dat je het kunt doen.
Sprache schafft Bewusstsein.
Taal schept bewustzijn.
Unsere Städte schaffen ernsthafte Verschmutzungsprobleme.
Onze steden zorgen voor ernstige vervuilingsproblemen.
Ich habe es wieder und wieder versucht, aber ich konnte es nicht schaffen.
Ik probeerde het keer na keer, maar ik kon het niet voor elkaar krijgen.
Du wirst es schaffen.
Het komt wel goed met je.
Ich weiß nicht, ob ich es schaffen kann, aber ich werde es versuchen.
Ik weet niet of ik dat kan, maar ik zal het proberen.
Am Anfang schuf Gott Himmel und Erde.
In het begin schiep God de hemel en de aarde.
Wer sich seiner Wahrheit zu sicher ist, schafft die Hölle auf Erden.
Wie van zijn waarheid te zeker is, schept hel op aarde.
Es hat sich herausgestellt, dass dies ein sehr günstiger Faktor für unser Projekt ist, das genau darauf abzielt, in gemeinsamer Arbeit ein Netz von Übersetzungen in möglichst vielen Sprachen zu schaffen.
Het blijkt dat dit een zeer gunstige factor is voor ons project, dat juist als doel heeft in samenwerking een netwerk te scheppen van vertalingen in zoveel mogelijk talen.
Die Leber schafft es nicht mehr.
De lever doet het niet meer.
Wird er es schaffen?
Zal het hem lukken?
Wir sind nicht füreinander geschaffen.
Wij zijn niet gemaakt voor elkaar.
Ich schaffe es nicht allein. Du musst mir helfen!
Ik kan het niet alleen. Je moet me helpen.
Tatsachen schafft man nicht dadurch aus der Welt, dass man sie ignoriert.
Men doet geen feiten uit de wereld verdwijnen door ze te negeren.
Das Genie schafft mögliche Welten, es wird zum Schöpfer und damit quasi zum Gott.
Het genie brengt mogelijke werelden voort en wordt zo tot schepper en bijna tot god.
Zusammen schaffen wir das!
Samen kunnen we het doen!
Gib dein Bestes und du wirst es schaffen.
Doe je best en het zal je lukken.
Du wirst es nicht schaffen, das Piano zu heben.
Het zal je niet lukken de piano te tillen.
Ich bezweifle nicht, dass er es schaffen wird.
Ik twijfel er niet aan dat het hem zal lukken.
Jeder von euch kann das schaffen.
Ieder van jullie kan het doen.
Ihr schafft das, wenn ihr es nur versucht!
Als jullie maar proberen dan kunnen jullie het.
Tom schafft das nicht alleine.
Tom kan dit niet in zijn eentje aan.
Weil heute bei mir die Sonne scheint, schaffe ich meine Bedenken aus der Welt.
Omdat vandaag bij mij de zon schijnt, laat ik mijn bedenkingen achterwege.
Was ich damit sagen will, ist, dass es jedermann in der Welt freisteht, neue Musik oder musikalische Ideen zu schaffen.
Wat ik daarmee bedoel, is dat het iedereen in de wereld vrij staat om nieuwe muziek of muzikale ideeën te creëren.
Tom haben Marias ständige Nörgeleien schwer zu schaffen gemacht.
Tom heeft erg last gehad van Maria's constante gezeur.
Nach dem Krieg machte das normale Leben vielen Soldaten schwer zu schaffen.
Na de oorlog werd het normale leven moeilijk voor veel soldaten.
Es hat sich einer an meinem Fahrrad zu schaffen gemacht.
Iemand heeft met mijn fiets geknoeid.
Der Tod meines Bruders hat mir schwer zu schaffen gemacht.
De dood van mijn broer heeft me veel last bezorgt.
Missverständnisse sind manchmal schwer aus der Welt zu schaffen.
Misverstanden zijn soms moeilijk uit de weg te ruimen.
Wenn du ihm nicht hilfst, schafft er es nicht.
Als je hem niet helpt, lukt het hem niet.
Vielleicht schaffst du es.
Misschien slaag je.
Die schaffen das.
Zij kunnen het doen.
Kannst du es allein schaffen?
Kun je het alleen?
Synonyme
- anfertigen:
- aanmaken
- arbeiten:
- werken
- befördern:
- vervoeren
- betätigen:
- activeren
- bewältigen:
- meesteren
- bewegen:
- bewegen
- bringen:
- brengen
- entwerfen:
- ontwerpen
- erreichen:
- bereiken
- erstellen:
- vervaardigen
- fahren:
- rijden
- gewinnen:
- winnen
- können:
- kunnen
- kommen:
- komen
- machen:
- doen
- schöpfen:
- putten
- stemmen:
- tillen
- transportieren:
- transporteren
- überleben:
- overleven
- übersetzen:
- vertalen
Antonyme
- vernichten:
- vernietigen