Was heißt »trau­en« auf Niederländisch?

Das Verb »trau­en« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:

  • vertrouwen hebben
  • rekenen op

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Ich traue meinen Augen nicht.

Ik kan mijn ogen niet geloven.

Ich traute meinen Ohren nicht!

Ik kon mijn oren niet geloven.

Mensch, ich habe es gerade in den Nachrichten gesehen! Verdammt, Du hast es geschafft, dass ich meinen eigenen Augen nicht traute.

Joh, ik heb het net op het nieuws gezien! Verdraaid, je hebt het voor elkaar gekregen dat ik mijn eigen ogen niet vertrouwde.

Ich konnte meinen Ohren kaum trauen, als ich die Nachrichten gehört habe.

Ik kon mijn oren nauwelijks geloven toen ik het nieuws hoorde.

Ich traute meinen Augen nicht.

Ik twijfelde aan wat mijn ogen zagen.

Wer damit anfängt, dass er allen traut, wird damit enden, dass er einen jeden für einen Schurken hält.

Wie iedereen begint te vertrouwen, zal uiteindelijk denken dat iedereen een schurk is.

Sie kann nur ihm trauen.

Zij kan alleen hem vertrouwen.

Ich traue dir nicht.

Ik vertrouw je niet.

Ich traute mich nicht, hinzuschauen.

Ik heb niet durven kijken.

Er traute sich nicht, über den Bach zu springen.

Hij durfde niet over de beek springen.

Hij durfde niet over de beek te springen.

Ich traue Politikern nicht.

Ik vertrouw politici niet.

Aus Angst vor einer Erkältung traute sie sich nicht, das Zimmer zu verlassen.

Ze durft de kamer niet uit te gaan uit schrik van een kou te vatten.

„Ich traue mich nicht, Maria anzusprechen. Was, wenn sich herausstellt, dass sie mich nicht leiden mag?“ – „Dann hast du wenigstens Gewissheit.“

"Ik durf Maria niet aan te spreken. Wat als blijkt dat ze me niet leuk vindt?" - "Dan weet je het tenminste."

Tom traut der Polizei nicht.

Tom heeft geen vertrouwen in de politie.

Als der Engländer diese letzte Frage hörte, traute er seinen Ohren nicht.

Toen de Engelsman deze laatste vraag hoorde, vertrouwde hij zijn oren niet.

Ich traue hier niemandem.

Ik vertrouw niemand hier.

Ik vertrouw hier niemand.

Ich kann Ihnen nicht trauen.

Ik kan u niet vertrouwen.

Ich traue niemandem mehr.

Ik vertrouw niemand meer.

Ich traue meinen Feinden mehr als meinen Freunden.

Ik vertrouw mijn vijanden meer dan mijn vrienden.

Tom traut niemandem.

Tom vertrouwt niemand.

Maria meint, sie könne nur uns beiden trauen.

Maria zegt dat ze alleen ons tweeën kan vertrouwen.

Synonyme

ab­neh­men:
afnemen
brin­gen:
brengen
ris­kie­ren:
riskeren
risqueren
schaf­fen:
scheppfen
über­win­den:
overkomen
overwinnen
ver­las­sen:
verlaten
weggaan

Antonyme

miss­trau­en:
wantrouwen

Niederländische Beispielsätze

Het is noodzakelijk, vooral in scholen, misschien minder aan universiteiten, dat de onderwezenen vertrouwen hebben in de onderwijzers.

Untergeordnete Begriffe

miss­trau­en:
wantrouwen

Trauen übersetzt in weiteren Sprachen:

Quellen:
  1. [Übersetzungen] Wiktionary-Autoren: trauen. In: Wiktionary – Das freie Wörterbuch, 2023, [online] de.wiktionary.org, CC BY-SA 3.0
  2. [Synonyme] OpenThesaurus-User: trauen. In: OpenThesaurus – Das freie Wörterbuch für Synonyme, 2023, [online] openthesaurus.de, CC BY-SA 4.0
  3. [Beispielübersetzungen] User-generated content: Satz Nr. 380737, 628849, 675603, 856313, 2144791, 2474916, 2768463, 2787416, 3118681, 3118688, 3158464, 3276188, 3282684, 3346560, 3792384, 4164012, 4320115, 4893840, 5305779, 5918181, 6823600 & 6133292. In: tatoeba.org, CC BY 2.0 FR