Was heißt »heiß« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Dieser Kaffee ist nicht heiß genug.

Deze koffie is niet warm genoeg.

Der Kaffee war so heiß, dass ich ihn nicht trinken konnte.

De koffie was zo heet, dat ik hem niet kon drinken.

Es ist zu heiß.

Het is te warm.

Het is te heet.

Heute ist es heiß.

Het is heet vandaag.

Es war heiß. Und es war auch sehr feucht.

Het was heet. En het was ook heel klam.

Man muss das Eisen schmieden, solange es heiß ist.

Men moet het ijzer smeden als het heet is.

Es ist sehr heiß heute, nicht wahr?

Het is vandaag erg warm, toch?

Im Sommer ist es sehr heiß in Kyōto.

's Zomers is het erg heet in Kioto.

Es ist verdammt heiß.

Het is teringheet.

Es wird mit jedem Tage heißer.

Het wordt elke dag heter en heter.

Es war ein sehr heißer Abend.

Het was een erg hete avond.

Der Tee war so heiß, dass ich mir die Zunge verbrannt habe.

De thee was zo heet, dat ik m'n tong verbrand heb.

Iss deine Suppe, solange sie heiß ist!

Eet uw soep terwijl ze warm is.

Es ist kochend heiß hier drinnen.

Het is kokend heet hier binnen.

Gestern war es heiß.

Het was heet gisteren.

Der Tee ist kochend heiß.

De thee is kokend heet.

Uns ist heiß.

We hebben het heet.

Es ist heute besonders heiß.

Het is vandaag bijzonder heet.

Es macht mir nichts aus, wenn es heiß ist.

Het maakt me niet uit als het heet is.

Das muss wunderbar gewesen sein, in einem Land zu wohnen, in dem es ständig heiß ist.

Het moet heerlijk geweest zijn in een land te wonen waar het constant warm is.

Die Suppe ist zu heiß.

De soep is te heet.

Die Suppe ist heiß.

De soep is heet.

Letzte Nacht war es heiß.

Gisternacht was het heet.

Es war sehr heiß heute Nachmittag.

Het was heel heet deze middag.

Die Eier sind noch heiß.

De eieren zijn nog warm.

Es ist heute nicht so heiß wie gestern.

Het is vandaag niet zo heet als gisteren.

Weil es so heiß war, gingen wir schwimmen.

Omdat het zo heet was, zijn we gaan zwemmen.

Die Kartoffel war so heiß, dass ich mir den Mund daran verbrannt habe.

De aardappel was zo heet dat hij mijn mond verbrandde.

In Thailand ist es jetzt sehr heiß.

In Thailand is het nu heel warm.

Pass auf! Die Suppe ist sehr heiß!

Pas op! De soep is erg heet!

Was für ein heißer Tag!

Wat een hete dag!

Wie heiß es heute ist!

Hoe heet is het vandaag nog!

Fassen Sie das nicht an! Das ist glühend heiß!

Raak het niet aan. Het is gloeiendheet.

Das Wasser ist heiß.

Het water is heet.

Es ist heiß heute, nicht wahr?

Wat is het vandaag heet, hè?

Ich will nicht auf dem Mond leben. Tagsüber ist es dort zu heiß, und nachts viel zu kalt.

Ik wil niet op de maan wonen. Overdag is het daar te warm, 's nachts veel te koud.

Der Kaffee ist heiß.

De koffie is heet.

Tom sagte Maria, dass es zu heiß war, um draußen spielen zu gehen.

Tom zei tegen Mary dat het te heet was om buiten te gaan spelen.

Ist es heiß?

Is het heet?

Ich esse die Suppe gerne heiß.

Ik eet de soep graag heet.

Auf dem Balkon ist es tagsüber heiß.

Op het balkon is het overdag warm.

In Afrika ist es heiß.

Het is heet in Afrika.

Die Kartoffeln blieben heiß.

De aardappelen bleven warm.

Manchmal ist es zu heiß zum Spazierengehen.

Soms is het te heet om te wandelen.

Das Wasser war heiß.

Het water was heet.

Synonyme

atem­be­rau­bend:

adembenemend

verbazingwekkend

at­trak­tiv:

aantrekkelijk

fieb­rig:

koortsachtig

koortsig

ge­fähr­lich:

gevaarlijk

geil:

hitsig

knusp­rig:

knapperig

krokant

kühn:

kloek

läu­fig:

loops

ritsig

tochtig

le­cker:

delicaat

lekker

pa­ckend:

boeiend

rol­lig:

loops

ritsig

tochtig

scharf:

scherp

span­nend:

boeiend

spitz:

spits

Antonyme

kalt:

koud

Niederländische Beispielsätze

• Je vergist je, mijn vrouw heet Fernanda.

• Hoe heet de hoofdstad van Senegal?

• Ook ik heet u van harte welkom bij Tatoeba.

• Pluto is niet alleen. Hij heeft een vriend die Charon heet.

• Ik heet Ricardo.

• Je weet toch hoe hij heet, niet?

• Jullie weten toch hoe hij heet, niet?

• U weet toch hoe hij heet, niet?

• Wie is ze en hoe heet ze?

• Hoe heet jouw dochter?

• Hoe heet hun dochter?

• Hoe heet uw dochter?

• Ik heb geen heet bad nodig.

• Hoe heet dat meisje?

• Ik heet John.

• Hoe heet uw vriendin?

• Er is een nieuwe console uitgekomen. Hij heet de Nintendo 64!

• Ik heet Julius.

• Onze hond, die Jan heet, blaft naar iedereen.

• De nationale vlag van de VS heet de "Stars and Stripes".