Was heißt »Hund« auf Niederländisch?

Das Substantiv »Hund« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:

  • hond (männlich)

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Ich habe zwei Hunde. Der eine ist weiß, der andere schwarz.

Ik heb twee honden. De ene is wit, de andere zwart.

Schlafende Hunde soll man nicht wecken.

Je moet geen slapende honden wakker maken.

Er hat eine Katze und zwei Hunde.

Hij heeft een kat en twee honden.

Ich habe einen Hund.

Ik heb een hond.

Mein Hund geht überall mit mir hin.

Mijn hond gaat overal met me mee.

Wir nennen unseren Hund Pochi.

We noemen onze hond Pochi.

Alle Hunde sind treu.

Alle honden zijn trouw.

Hunde können schwimmen.

Honden kunnen zwemmen.

Ich habe einen Hund und zwei Katzen.

Ik heb een hond en twee katten.

Er hat einen Hund und sechs Katzen.

Hij heeft een hond en zes katten.

Mein Hund folgt mir überall hin.

Mijn hond volgt mij overal naartoe.

Sie hatten Angst vor dem großen Hund.

Ze hadden schrik van de grote hond.

Ze waren bang voor de grote hond.

Wir nannten den Hund Tim.

We noemden de hond Tim.

Was für ein großer Hund das ist.

Wat een grote hond is dat!

Diese Hunde sind groß.

Deze honden zijn groot.

Das Mädchen hat Angst vor Hunden.

Het meisje heeft schrik van honden.

Alle Hunde sind am Leben.

Alle honden zijn levend.

Der Hund folgt mir überall hin.

De hond volgt me overal heen.

Er hat einen Hund.

Hij heeft een hond.

Dieser Hund frisst fast alles.

Deze hond eet bijna alles.

Dieser Hund rennt sehr schnell.

Deze hond loopt heel snel.

Mike nannte seinen Hund Spike.

Mike heeft zijn hond Spike genoemd.

Mike noemde zijn hond Spike.

Gestern Nacht hörte ich Hunde heulen.

Gisternacht heb ik honden horen huilen.

Der Hund war tot.

De hond was dood.

Ich habe meinen Hund auf dem Haustierfriedhof begraben.

Ik heb mijn hond begraven op het huisdierenkerkhof.

Ist das eine Katze oder ein Hund?

Is dat een kat of een hond?

Der Hund liegt im Sterben.

De hond is aan het sterven.

Hunde sind treue Tiere.

Honden zijn trouwe dieren.

Sie hatte Angst vor dem Hund.

Ze was bang voor de hond.

Ich mag diesen Hund.

Ik houd van deze hond.

Unser Hund namens John bellt alle an.

Onze hond, die Jan heet, blaft naar iedereen.

Ich mag den Hund.

Ik hou van de hond.

Der Hund ist weiß.

De hond is wit.

Was für ein riesiger Hund!

Wat een enorme hond!

Dein Hund ist sehr groß.

Je hond is erg groot.

Wer kümmert sich um diesen Hund?

Wie zorgt er voor deze hond?

Was für ein großer Hund!

Wat een grote hond!

Wir haben eine Katze und einen Hund.

We hebben een kat en een hond.

Normalerweise hassen Katzen Hunde.

Gewoonlijk hebben katten een hekel aan honden.

Das ist keine Katze. Das ist ein Hund.

Dat is geen kat. Dat is een hond.

Het is geen kat. Het is een hond.

Unser Hund vergräbt seine Knochen im Garten.

Onze hond begraaft zijn botten in de tuin.

Ich habe drei Hunde.

Ik heb drie honden.

Hat er einen Hund?

Heeft hij een hond?

Der Postbote wurde von jenem Hund gebissen.

De postbode werd door die hond gebeten.

Der Hund folgte schwanzwedelnd seinem Herrn.

De hond volgde zijn baas met kwispelende staart.

De hond volgde kwispelend zijn baasje.

Achtung vor dem Hund!

Pas op de hond!

Opgepast voor de hond!

Du hast vier Hunde.

Je hebt vier honden.

Wo ist dein Hund?

Waar is jouw hond?

Waar is je hond?

Der Junge kauft einen Hund.

De jongen koopt een hond.

Das ist dein Hund.

Dit is jouw hond.

Hunde können nicht sprechen, aber es schien, als ob die Augen des Hundes sagten: "Nein, ich habe kein Zuhause".

Honden kunnen niet praten, maar het leek alsof de ogen van het hondje zeiden: "Nee, ik heb geen thuis."

Ein bellender Hund beißt nicht.

Een blaffende hond bijt niet.

Ein Hund sprang auf den Sessel und blieb während fünf Minuten bewegungslos sitzen.

Een hond sprong in de stoel en bleef daar vijf minuten onbeweeglijk zitten.

Der Hund bellte den Briefträger an.

De hond blafte tegen de postbode.

Ich habe eine Katze und einen Hund.

Ik heb een kat en een hond.

Mein Hund ist weiß.

Mijn hond is wit.

Der Hund hat den Fremden angebellt.

De hond heeft naar een vreemde geblaft.

Der Hund meines Nachbarn ist tot.

De hond van mijn buurman is dood.

Er gibt dem Hund Fleisch.

Hij geeft vlees aan de hond.

Ich wusste nicht, dass Hunde gut schwimmen können.

Ik wist niet dat honden goed konden zwemmen.

Ich mag Katzen lieber als Hunde.

Ik heb liever katten dan honden.

Sie hat große Angst vor Hunden.

Zij heeft heel veel schrik van honden.

Ze is doodsbang voor honden.

Mein Hund mag es im Schnee herumzutollen.

Mijn hond vindt het leuk om in de sneeuw te dollen.

Ich habe meinen Hund an einen Baum im Garten angebunden.

Ik heb mijn hond vastgebonden aan een boom in de tuin.

Unsere Kinder lieben Hunde, aber ich bevorzuge Katzen.

Onze kinderen houden van honden, maar ik hou meer van katten.

Hunde vergraben oft Knochen.

Honden begraven vaak botten.

Der Hund ging weg.

De hond ging weg.

Der Hund ging auf den Briefträger los.

De hond ging op de postbode af.

Der Hund rannte der Katze hinterher.

De hond zat achter de kat aan.

De hond rende achter de kat aan.

Tom benutzte alte Handtücher, um den Hund abzutrocknen.

Tom gebruikte oude handdoeken om de hond te drogen.

Hast du einen Hund?

Heb je een hond?

Alice hat den Hund nicht gesehen.

Alice zag de hond niet.

Der Hund hat meinen Schuh gefressen.

De hond heeft mijn schoen opgegeten.

Meine Hunde sind weiß.

Mijn honden zijn wit.

Ein Lastwagen hat den Hund angefahren.

Een vrachtwagen heeft de hond aangereden.

Dieser Hund ist weiß.

Deze hond is wit.

Ein Hund bellt fremde Menschen an.

Een hond blaft tegen vreemden.

Der Hund ist tot.

De hond is dood.

Der Hund biss den Mann.

De hond beet de man.

Ich mag Hunde und meine Schwester mag Katzen.

Ik hou van honden en mijn zus houdt van katten.

Oscar war der Hund meiner Mutter.

Oscar was mijn moeders hond.

Dieser Hund hat einen kurzen Schwanz.

Die hond heeft een korte staart.

Wir haben einen Hund und eine Katze.

We hebben een hond en een kat.

Der Hund wird von der Familie "Spot" genannt.

De hond wordt door de familie Spot genoemd.

Der Hund ist schlau.

De hond is slim.

Das ist Ihr Hund.

Dit is uw hond.

Ich sehe den Hund.

Ik zie de hond.

Bellende Hunde beißen nicht.

Blaffende honden bijten niet.

Der Hund sieht krank aus.

De hond ziet er ziek uit.

Er hat große Angst vor Hunden.

Hij is erg bang van honden.

Die Hunde sind im Garten.

De honden zijn in de tuin.

Der Hund ist im Haus.

De hond is in het huis.

Der Hund wurde vor zwei Monaten geboren.

De hond is twee maanden geleden geboren.

Hunde bellen.

De honden blaffen.

Ich mag sowohl Katzen als auch Hunde.

Ik hou zowel van honden als van katten.

Dieser Hund gehört mir.

Deze hond is van mij.

Ich habe einen großen Hund.

Ik heb een grote hond.

Wir neigen zu der Annahme, dass die meisten Hunde beißen.

We zijn geneigd te denken dat de meeste honden bijten.

Zwölf Jahre sind alt für einen Hund.

Twaalf jaar is oud voor een hond.

Der Hund hat den Fisch gefressen, die Gräten, den Schwanz und alles.

De hond heeft de vis met graat en staart en alles opgegeten.

Weibliche Wortform

Synonyme

Arsch:
achterwerk
gat
kont
Arsch­loch:
kontgat
reet
Haus­hund:
huishond
Schur­ke:
schurk
Schwein:
zwijn

Sinnverwandte Wörter

Kalb:
kalf
Roll­mops:
rolmops

Niederländische Beispielsätze

  • Mijn hond zit naast me en kijkt televisie.

  • We hebben de hond niet meteen meegenomen.

  • De hond en de kat slapen samen in een mandje.

  • Een hond volgde me naar mijn huis.

  • Hij zag een hond bij de deur.

  • Een enorme hond zette zijn voorpoot op mij, en van schrik wist ik niet wat te doen.

  • Toen ze op vakantie waren, zorgden hun buren voor de hond.

  • Ik heb een hond. Hij is zwart en zijn naam is Tiki.

  • Waar is mijn hond?

  • Als hij maar een hond ziet, wordt hij bang.

  • Ik zag een grote hond die voor meneer Hills huis lag.

  • Tom vroeg Mary waar de hond was.

  • De jongen groef een graf voor zijn hond die gestorven was.

  • Deze hond is afgericht om te blaffen naar vreemden.

  • Een hond heeft vier poten.

  • De bedelaar bezat slechts één hond.

  • Hij hoorde de hond blaffen.

  • De hond viel het jongetje aan.

  • Ik heb een zeer mooie hond.

  • Laat de hond niet op ons bed slapen.

Übergeordnete Begriffe

Ei­sen­bahn:
spoorweg
Fa­mi­lie:
familie
gezin
Gat­tung:
geslacht
Ge­nus:
genus
Haus­tier:
huisdier
Raub­tier:
roofdier
Reich:
rijk
Sub­spe­zi­es:
ondersoort
Tier:
beest
dier
Trans­port­mit­tel:
vervoermiddel
Wir­bel­tier:
gewervelde

Untergeordnete Begriffe

Dachs­hund:
dashond
teckel
Fuchs:
schacht
vos
Haus­hund:
huishond
Mar­der­hund:
Wasbeerhond
Po­li­zei­hund:
politiehond
Ron­dell­hund:
rotondehond
Scha­kal:
jakhals
Wach­hund:
waakhond
Wel­pe:
jong
pup
welp
Wolf:
vleesmolen
wolf

Hund übersetzt in weiteren Sprachen:

Quellen:
  1. [Übersetzungen] Wiktionary-Autoren: Hund. In: Wiktionary – Das freie Wörterbuch, 2023, [online] de.wiktionary.org, CC BY-SA 3.0
  2. [Synonyme] OpenThesaurus-User: Hund. In: OpenThesaurus – Das freie Wörterbuch für Synonyme, 2023, [online] openthesaurus.de, CC BY-SA 4.0
  3. [Beispielübersetzungen] User-generated content: Satz Nr. 135759, 341902, 344877, 351092, 351789, 353579, 353677, 353900, 356568, 356588, 358217, 360811, 360825, 361385, 361949, 362797, 366503, 374376, 375481, 386305, 407723, 408564, 409077, 413613, 413983, 418865, 424252, 425180, 426775, 427310, 429535, 439683, 441300, 442194, 446792, 452146, 452572, 452575, 468317, 475490, 476963, 509940, 523868, 540260, 540419, 541952, 558670, 582460, 589714, 591268, 592000, 597964, 600510, 605995, 618954, 619016, 623384, 632578, 633819, 637863, 638459, 644468, 646234, 659768, 679921, 680030, 700902, 700903, 700912, 708573, 709711, 714498, 717452, 738228, 740712, 761954, 766217, 782204, 783266, 786356, 786685, 792293, 803647, 807822, 814825, 814975, 862475, 866429, 880796, 905460, 905601, 905603, 930906, 934436, 967969, 985072, 1009760, 1037308, 1043980, 1043999, 1304960, 1309771, 1309779, 1383688, 1124720, 1117603, 1473025, 1480378, 1480455, 1497325, 1497354, 1048045, 996999, 1661688, 741957, 721707, 673067, 664797, 2054727 & 2093515. In: tatoeba.org, CC BY 2.0 FR