Was heißt »klein« auf Niederländisch?
Das Adjektiv »klein« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- klein
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Ein kleiner Waldbrand kann sich leicht ausbreiten und schnell ein großer Flächenbrand werden.
Een klein bosbrandje kan zich makkelijk verspreiden en snel een grote vuurzee worden.
Wenn wir klein sind, kommt uns alles so groß vor.
Wanneer men klein is, lijkt alles zo groot ...
Australien ist kleiner als Südamerika.
Australië is kleiner dan Zuid-Amerika.
Als ich noch klein war, ging ich gern bei Regen spazieren.
Toen ik klein was wandelde ik heel graag in de regen.
Die Gebäude sind klein im Vergleich zu den Wolkenkratzern in New York.
De gebouwen zijn klein vergeleken met de wolkenkrabbers in New York.
Die Welt ist klein.
De wereld is klein.
Mein kleiner Bruder bat um Geld.
Mijn broertje vroeg om geld.
Dieser Hut ist zu klein für mich.
Deze hoed is te klein voor mij.
Ein kleiner Mittagsschlaf und schwupps bin ich wieder fit wie ein Turnschuh.
Een kort middagdutje en hoplakee, ik ben weer fris als een hoentje.
Dieser Hut ist dir zu klein.
Deze hoed is te klein voor jou.
Es ist zu klein.
Het is te klein.
Mein Bruder ist zwei Jahre älter als ich, aber er ist drei Zentimeter kleiner.
Mijn broer is twee jaar ouder dan ik, maar hij is drie centimeter kleiner.
Mijn broer is twee jaar ouder dan ik, maar is drie centimeter korter.
Ich bin zu klein.
Ik ben te klein.
Mein Zimmer ist sehr klein.
Mijn kamer is erg klein.
In ihrem Schlafzimmer stand ein kleiner Tisch. Und darauf stand ein kleines Fläschchen.
In haar slaapkamer stond een tafeltje. En daarop stond een klein flesje.
Das Mädchen ist klein für sein Alter.
Het meisje is klein voor haar leeftijd.
Ein kleiner Gewinn ist mehr wert als ein großer Verlust.
Een kleine winst is beter dan een groot verlies.
Mein Sohn ist klein für sein Alter.
Mijn zoon is klein voor zijn leeftijd.
Er ist kleiner als Tom.
Hij is kleiner dan Tom.
Das Buch ist klein.
Dat boek is klein.
Het boek is klein.
Dieser Hut ist mir zu klein.
Deze hoed is voor mij te klein.
Unsere Welt wird immer kleiner.
Onze wereld wordt steeds kleiner en kleiner.
Ich bin kleiner als du.
Ik ben kleiner dan jij.
Ich bin kleiner als ihr.
Ik ben kleiner dan jullie.
Ich bin kleiner als Sie.
Ik ben kleiner dan u.
Japan ist kleiner als Kanada.
Japan is kleiner dan Canada.
Die Bücher sind klein.
De boeken zijn klein.
Im Vergleich zu Tokio ist London klein.
Vergeleken met Tokio is Londen klein.
Groß oder klein?
Groot of klein?
"Wir geben keine Rabatte" sagte die Frau streng, "egal wie klein. Jetzt ziehen Sie den Anzug aus, wenn Sie ihn sich nicht leisten können."
"We geven geen kortingen," zei de vrouw streng, "ongeacht hoe klein. En wilt u nu alstublieft het pak uittrekken als u het zich niet kunt veroorloven?"
Welches Tier ist klein?
Welk dier is klein?
Markus ist kleiner als Mario.
Markus is kleiner dan Mario.
Johann ist mein kleiner Bruder.
John is mijn broertje.
Mein Garten ist klein.
Mijn tuin is klein.
Ich bin bloß ein kleiner Junge.
Ik ben maar een kleine jongen.
Wie klein die Welt doch ist!
Wat is de wereld toch klein!
Tom ist klein.
Tom is klein.
Diese Tasche ist nicht klein.
Deze tas is niet klein.
Ist das zu klein?
Is dat te klein?
Ist es zu klein?
Is het te klein?
Die Erde ist zu klein.
De wereld is te klein.
De aarde is te klein.
Mein Haus ist klein.
Mijn huis is klein.
Es ist sehr klein.
Het is erg klein.
Ich kenne sie von klein auf.
Ik ken haar van toen ze klein was.
Ik ken haar al vanaf jongs af aan.
Du kleiner Scheißkerl!
Lastpak!
Rotjong!
Das ist zu klein, um auf deinen Kopf zu passen.
Dat is te klein om op je hoofd te passen.
Ich bin sehr klein.
Ik ben erg kort.
Ik ben erg klein.
Dieses Haus ist sehr klein.
Dit huis is erg klein.
Er ist kleiner als sein Vater.
Hij is kleiner dan zijn vader.
Ken ist kleiner als Tom.
Ken is kleiner dan Tom.
Ich glaube, Tom hat ein klein wenig Angst.
Ik denk dat Tom gewoon een beetje bang is.
Vom Weltraum her sieht die Erde ziemlich klein aus.
Vanuit de ruimte lijkt de aarde tamelijk klein.
Das Zimmer ist ziemlich klein.
De kamer is vrij klein.
Es war sehr klein.
Het was heel klein.
Diese Schuhe sind mir zu klein.
Deze schoenen zijn te klein voor mij.
Ich liebe alles, was klein ist.
Ik hou van alles dat klein is.
Ein kleiner Herr ist besser als ein großer Knecht.
Beter een kleine baas dan een grote knecht.
Toms Wohnung war klein.
Het appartement van Thomas was klein.
Als ich klein war, hatte ich keine Probleme damit, Insekten anzufassen. Jetzt kann ich kaum Fotos von ihnen ansehen.
Toen ik klein was stoorde het me helemaal niet insecten aan te raken. Nu kan ik nauwelijks foto's van hen aanzien.
Die blaue Blume ist klein.
De blauwe bloem is klein.
Der Außerirdische ist ein kleiner, intelligenter, multidimensionaler Parasit, welcher sich mit dem Nervensystem des Wirtes verbindet.
De alien is een kleine intelligente multidimensionale parasiet die zich hecht aan het zenuwstelsel van de gastheer.
Er ist klein, doch stark.
Hij is klein maar sterk.
Dieses Sandwich ist gut, aber zu klein.
Deze boterham is lekker, maar te klein.
Dieser Tisch ist zu klein für unsere zehnköpfige Familie.
Deze tafel is te klein voor onze tienkoppige familie.
Warum sind die meisten Kobolde so klein?
Waarom zijn de meeste kabouters zo klein?
Ich bin klein.
Ik ben klein.
Ich brauche einen neuen Kühlschrank, weil der alte so klein ist.
Ik heb een nieuwe koelkast nodig omdat de oude erg klein is.
Als ich klein war, kamen noch Opa und Oma um aufzupassen. Abends am Bett las Oma mir vor. Oder Opa erzählte eine Geschichte.
Toen ik klein was, kwamen opa en oma nog om op te passen. 's Avonds op bed las oma me voor. Of opa vertelde een verhaal.
Die Gabel ist klein.
De vork is klein.
Sie ist kleiner als ich.
Ze is kleiner dan ik.
Schneeflocken sind sehr klein, aber in großer Zahl können sie tödlich sein.
Sneeuwvlokken zijn erg klein, maar in grote aantallen kunnen ze dodelijk zijn.
Tom ist siebeneinhalb Zentimeter kleiner als Mary.
Tom is drie inch korter dan Mary.
Sie ist einen Kopf kleiner als ich.
Zij is een kop kleiner dan ik.
Tom ist kleiner als Maria, aber er läuft schneller als sie.
Tom is kleiner dan Maria, maar hij loopt sneller dan zij.
Maria, deren kleiner Bruder in München wohnt, fährt oft in die bayrische Hauptstadt.
Maria, waarvan de kleine broer in München woont, rijdt vaak naar de Beierse hoofdstad.
Wie klein ist es?
Hoe klein is het?
Tom ist ein kleiner Junge.
Tom is een kleine jongen.
Sie sind klein.
Ze zijn klein.
Meine Familie ist klein.
Mijn familie is klein.
Der Junge war noch klein und verstand vieles nicht.
De jongen was nog klein en begreep niet veel dingen.
Das ist nicht das einzige, was zu klein ist.
Dat is niet het enige dat te klein is.
Als ich klein war, sammelte ich Briefmarken.
Toen ik klein was, verzamelde ik postzegels.
Die Stadt ist klein.
De stad is klein.
Ich war zu klein.
Ik was te klein.
Sie war zu klein.
Ze was te klein.
Tom ist sehr klein.
Tom is erg klein.
Sie ist klein.
Ze is klein.
Zij is klein.
Die Bibliothek ist ziemlich klein.
De bibliotheek is vrij klein.
Tom ist klein, nicht wahr?
Tom is klein, niet?
Der Adler ist kein kleiner Vogel.
De adelaar is geen kleine vogel.
Du bist nicht so klein wie ich.
Je bent niet zo klein als ik.
„Auch Zwerge haben klein angefangen“ ist ein Film des deutschen Regisseurs Werner Herzog von 1970.
"Auch Zwerge haben klein angefangen" is een film van de Duitse regisseur Werner Herzog uit 1970.
"Ook dwergen zijn klein begonnen" is een film van de Duitse regisseur Werner Herzog uit 1970.
Synonyme
- einfach:
- eenvoudig
- infinitesimal:
- infinitesimaal
- klitzeklein:
- piepklein
- kompakt:
- compact
- kurz:
- kort
- schmal:
- smal
Sinnverwandte Wörter
- marginal:
- marginaal
Antonyme
Niederländische Beispielsätze
Luxemburg is een klein land.
Tom is een programmeur in een klein bedrijf.
Zij woont in een klein kamertje, die zij deelt met een andere student.
Dat park doet mij denken aan toen ik klein was.
Hij heeft een klein huis.
De heldin van dat verhaal is een klein meisje.
Mijn klein zusje gaat heel traag.
Dit is een klein boek.
De stad Gdynia was ooit een klein vissersdrop.
Plotseling voelde ze zich zeer klein, waardeloos en ellendig.
Hoe groot is je hond? De mijne is klein.
De kans is klein dat we hem vinden.
De kans is klein dat we het vinden.
Anna is een klein meisje.
Als klein meisje wilde Maria professioneel tennisspeler worden.
Als klein meisje wilde Maria professioneel tennisspeelster worden.
Hij woont in een klein alpendorp in Oostenrijk.
Ik ben al tevreden als hij maar een klein beetje wijzer is geworden.
De wereld is een klein dorp.
Zo'n klein hondje kan je op je hand dragen.