Was heißt »kurz« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Er hat sich die Haare kurz schneiden lassen.

Hij liet zijn haar kort knippen.

Die Kunst ist lang, das Leben ist kurz.

De kunst is lang, het leven is kort.

Meine Mutter hat mir die Haare zu kurz geschnitten.

Mijn moeder heeft mijn haar te kort geknipt.

Mozarts Leben war sehr kurz.

Het leven van Mozart was heel kort.

Das Leben ist zu kurz, um Deutsch zu lernen.

Het leven is te kort om Duits te leren.

Er zweifelte kurz.

Hij twijfelde even.

Mit einem Wort, das Leben ist kurz.

In één woord: het leven is kort.

Könnten Sie bitte kurz auf meinen Koffer aufpassen?

Zoudt ge even op mijn koffer willen passen?

Ihr Haar ist sehr kurz.

Haar haar is heel kort.

Er antwortete kurz.

Hij gaf kort antwoord.

Ich putze mir mal kurz die Zähne.

Ik poets even mijn tanden.

Das Leben ist kurz.

Het leven is kort.

Hast du kurz Zeit?

Hebt ge even tijd?

Machen wir's kurz.

Laat het ons kort houden.

Leider ist der skandinavische Sommer kurz.

Helaas is de Scandinavische zomer kort.

Ein Mondzyklus ist kürzer als ein Monat.

Een maancyclus duurt korter dan een maand.

Er hat zwei Bleistifte. Der eine ist lang, und der andere ist kurz.

Hij heeft twee potloden. De ene is lang en de andere is kort.

Ich hätte Sie gerne kurz gesprochen, wenn ich darf.

Ik zou je graag eventjes spreken als het mag.

Kann ich einmal kurz dein Wörterbuch benutzen?

Mag ik je woordenboek even gebruiken?

Nach einigen Jahren kam anstelle von "Die internationale Sprache des Dr. Esperanto" die kurz Bezeichnung "Esperanto" in Gebrauch. An diesem Tag begehen wir daher überall auf der Welt das 125-jährige Jubiläum des Esperanto.

Enkele jaren later werd in plaats van "De Internationale Taal van doctor Esperanto" gewoonlijk de korte naam "Esperanto" gebruikt. Op deze dag vieren we dus in de hele wereld de 125ste verjaardag van Esperanto.

Wir sprachen kurz.

We spraken even.

Sie sprachen kurz.

Ze hebben even gepraat.

Warte kurz, bis ich fertig bin.

Wacht even tot ik klaar ben.

Warte mal kurz!

Wacht een seconde.

Spinat schmeckt am besten, wenn man ihn kurz vor dem Verzehr durch ein großes Steak ersetzt.

Spinazie smaakt het beste, als men hem net voor het eten door een biefstuk vervangt.

Kannst du mir den Dieb kurz beschreiben?

Kan je de dief kort beschrijven?

Er lebte nur kurz, aber sehr intensiv.

Hij leefde slechts kort maar heel intens.

Kannst du mal kurz herkommen?

Kun je hier even komen?

Der Wahn ist kurz, die Reu' ist lang.

Waan is van korte duur, maar spijt duurt een lange tijd.

Sein Glück währte nur kurz.

Zijn geluk duurde slechts een korte tijd.

Ich geh’ mal kurz aufs Klo.

Ik ga even naar de wc.

Tom, könnte ich mal kurz mit dir sprechen?

Tom, kan ik even met je spreken?

Warte kurz!

Wacht even!

Warum ist dein Rock so kurz?

Waarom is je rok zo kort?

Auf dem Nachhauseweg gehe ich kurz am Postamt vorbei.

Onderweg naar huis ga ik even langs het postkantoor.

Könnte ich einmal kurz unter vier Augen mit Ihnen sprechen?

Zou ik eens kort met u onder vier ogen kunnen spreken?

Könnte ich einmal kurz unter vier Augen mit dir sprechen?

Zou ik eens kort met jou onder vier ogen kunnen spreken?

Verbitterung und Rache liegen nicht in meinem Wesen. Das Leben ist zu kurz. Für Verbitterung und Rache sollte man keine Zeit verwenden.

Bitterheid en wraak zijn geen onderdeel van mijn karakter. Het leven is te kort. Men moet geen tijd besteden aan bitterheid en wraak.

Mein Großvater starb kurz nach meiner Geburt.

Mijn grootvader stierf kort na mijn geboorte.

Tom hat das Haus kurz nach Marias Auszug verlassen.

Tom heeft het huis een korte tijd nadat Maria vertrok verlaten.

Ein Verschwender genießt nur kurz, ein Geizhals nie.

Een verkwister geniet maar kort, een gierigaard nooit.

Tom hat sich sein Haar sehr kurz schneiden lassen.

Tom had zijn haar heel kort laten knippen.

Warte kurz! Ich möchte auf die Toilette.

Wacht even, ik wil naar de wc.

Synonyme

klein:

klein

vo­r­ü­ber­ge­hend:

tijdelijk

vooralsnog

voorbijgaand

Antonyme

lang:

lang

Wei­le:

poos

Wort:

woord

Niederländische Beispielsätze

• Gegeven dat het leven zo kort is, zou je je tijd niet moeten verspillen.

• Ik ben erg kort.

• Een man die verdacht deed, was kort voor de explosie gezien.

• Het plezier was kort.

• Zij komen altijd geld te kort.

• Ze heeft kort haar.

• Een kort middagdutje en hoplakee, ik ben weer fris als een hoentje.

• Ik hou van een kort kapsel.

• Na een kort gevecht veroverden we de stad.

• Je doet hem te kort.

• Ze heeft heel kort haar.

• We hebben kort geleden ons fototoestel verloren.