Was heißt »Wet­ter« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

„Wann wirst du zurückkommen?“ – „Das hängt ganz vom Wetter ab.“

"Wanneer kom je terug?" "Dat hangt helemaal van het weer af."

Wie ist das Wetter?

Hoe is het weer?

Glücklicherweise war das Wetter schön.

Gelukkig was het weer mooi.

Wie ist das Wetter in New York?

Hoe is het weer in New York?

Wie ist das Wetter heute?

Hoe is het weer vandaag?

Das Wetter war herrlich.

Het weer was prachtig.

Was für ein Glück, dass das Wetter so schön ist.

Wat een geluk dat het weer zo mooi is.

In letzter Zeit ist das Wetter schlecht.

De laatste tijd is het slecht weer.

Das Flugzeug hatte wegen des schlechten Wetters Verspätung.

Het vliegtuig had vertraging door het slechte weer.

Schönes Wetter, oder?

Mooi weer, nietwaar?

Was für ein prächtiges Wetter.

Wat een prachtig weer.

Bei schlechtem Wetter ist es gefährlich, bergsteigen zu gehen.

Bij slecht weer is het gevaarlijk op de bergen te gaan klimmen.

Het is gevaarlijk bergen te gaan beklimmen met slecht weer.

Das Wetter ist so schön!

Het weer is zo mooi!

Der Zeitungsjunge liefert die Zeitung bei jedem Wetter.

De krantenjongen bezorgt de krant met elk weer.

Ich frage mich, wie das Wetter morgen sein wird.

Ik vraag me af, hoe morgen het weer zal zijn.

Ich habe dieses nasse Wetter satt.

Ik heb mijn buik vol van dat natte weer.

Das Wetter wurde plötzlich wärmer.

Het weer werd plots warmer.

Das Wetter ist heute ein bisschen besser.

Het weer is vandaag een beetje beter.

Das Wetter schwang plötzlich um.

Het weer is plots omgeslagen.

Zum Glück war gutes Wetter.

Gelukkig was het goed weer.

Heute ist schreckliches Wetter.

Het is verschrikkelijk weer vandaag.

Seine Erkrankung wurde durch das schlechte Wetter verursacht.

Zijn ziekte is het gevolg van slecht weer.

Nach dem Regen schönes Wetter.

Mooi weer na de regen.

Ich hoffe, dass morgen schönes Wetter sein wird.

Ik hoop dat het weer morgen mooi zal zijn.

Wenn das Wetter es zulässt, machen wir morgen ein Picknick.

Als het weer het toelaat, gaan we morgen picknicken.

Heute ist ein schönes Wetter.

Het is mooi weer vandaag.

Het is lekker weer vandaag.

Ich halte dieses heiße Wetter nicht mehr aus.

Ik hou dat warme weer niet meer uit.

Das Wetter verschlechterte sich.

Het weer verslechterde.

Dieses warme Wetter ist für den Februar ungewöhnlich.

Dit warme weer is ongebruikelijk voor februari.

Das ist das kälteste Wetter seit 10 Jahren.

Dit is het koudste weer sinds tien jaar.

Das Wetter ist schön.

Het weer is mooi.

Das Wetter hat sehr viel mit unserer Gesundheit zu tun.

Het weer heeft veel met onze gezondheid te maken.

Er ist trotz des schlechten Wetters gekommen.

Hij kwam, ondanks het slechte weer.

Wenn das Wetter morgen schön ist, machen wir ein Picknick.

Als het morgen mooi weer is, gaan we picknicken.

Es ist schlechtes Wetter.

Het is slecht weer.

Sie sollten bei so einem schlechten Wetter nicht auf den Berg steigen.

Beklim die berg niet bij zo slecht weer.

Morgen erwarten wir unbeständiges Wetter mit möglichen Niederschlägen.

Morgen verwachten we wisselvallig weer met een grote kans op neerslag.

Wenn das Wetter gut ist, gehe ich hin.

Als het goed weer is, ga ik.

Gibt es am Sonnabend sonniges Wetter?

Is het weer op zaterdag zonnig?

Hinsichtlich der Jahreszeit ist das Wetter recht kühl.

Ten opzichte van het seizoen is het weer vrij koel.

Schönes Wetter, nicht wahr?

Mooi weer, toch?

Das Wetter ist besser als gestern.

Het is beter weer dan gisteren.

Wenn das Wetter gut ist, gehe ich.

Als het weer goed is, ga ik.

Herrscht warmes Wetter, geht Maria gern barfuß.

Als het warm is, loopt Maria graag op blote voeten.

Das kalte Wetter hielt drei Wochen lang an.

Het koude weer duurde drie weken.

Morgenrot, schlecht Wetter droht.

Is het rood in de lucht, wees dan op slecht weer beducht.

Morgenrood, zeeman let op je boot.

Welch ein herrliches Wetter!

Wat een mooi weer!

Heute haben wir schönes Wetter.

Vandaag is het mooi weer.

Wir haben in letzter Zeit gutes Wetter gehabt.

We hebben goed weer gehad de afgelopen tijd.

Guten Tag! Schönes Wetter heute!

Goede dag. Mooi weer vandaag.

Die Straßen sind wegen des schlechten Wetters gesperrt.

De wegen zijn vanwege het slechte weer gesloten.

Es ist herrliches Wetter, gehe doch lieber nach draußen! Der Computer läuft sicher nicht weg.

Het is heerlijk weer, ga toch lekker naar buiten! Die computer loopt heus niet weg.

Er nutzte das schöne Wetter, um die Mauer anzustreichen.

Hij maakte gebruik van het mooie weer om de muur te schilderen.

Es ist unnötig über das Wetter zu klagen.

Het is niet nodig om over het weer te praten.

Bei so einem Wetter geht niemand nach draußen.

Met zulk weer gaat niemand naar buiten.

Bei so einem Wetter bleiben wir zu Hause und spielen Karten.

Met zulk weer blijven we thuis en kaarten we.

Gestern haben wir schlechtes Wetter gehabt.

Gisteren hebben we slecht weer gehad.

Ich gehe bei schlechtem Wetter nicht aus dem Haus.

Bij slecht weer ga ik niet naar buiten.

Bij slecht weer verlaat ik het huis niet.

Als het slecht weer is, ga ik niet naar buiten.

Wie ist das Wetter bei dir?

Hoe is het weer bij jou?

Dieses Wetter ist wirklich unmöglich!

Dit weer is echt onmogelijk.

Das Wetter auf der Erde wird sich ändern.

Het weer op aarde zal veranderen.

Das Wetter ist wunderbar.

Het weer is heerlijk.

Tom geht bei jedem Wetter spazieren.

Tom maakt elke dag een wandeling, weer of geen weer.

Wir sprachen unter anderem übers Wetter.

We hadden het onder andere over het weer.

We spraken onder meer over het weer.

Das Wetter wird immer schlechter.

Het weer wordt steeds slechter.

Het weer wordt alsmaar slechter.

Es ist schlechtes Wetter: es ist kalt, und es regnet.

Het is slecht weer. Het is koud en het regent.

Queiroz sagte, das Wetter in Griechenland sei gut.

Queiroz zei dat het weer in Griekenland goed is.

Synonyme

Kli­ma:

klimaat

Luft:

lucht

Niederländische Beispielsätze

• Kom niet weer te laat op school.

• Nooit weer.

• Hij verrast mij telkens weer.

• Hier zie je weer een bevestiging van een oude waarheid: Oorlog baart nooit nut.

• Ik hoop dat ge vlug weer geneest.

• Ze komt ons gauw weer bezoeken.

• Hij zal snel weer herstellen van zijn ziekte.

• Ik ben blij om je weer te zien.

• Hij loopt constant rusteloos heen en weer.

• De Duitsers nemen weer vakantie in eigen land.

• Ik ben er weer! O, hebben we bezoek?

• Het is weer aan het regenen.

• Een onbekende man stapte op het voetpad heen en weer.

• En weer ging een dag voorbij.

• Het weer was geschikt om te oogsten.

• Het gaat bij hem het ene oor in, het andere weer uit.

• Ik moet boodschappen gaan doen, ik ben er over een uur weer.

• Zijn de kippen plat als borden, was de tractor weer eens sneller.

• Een kort middagdutje en hoplakee, ik ben weer fris als een hoentje.

• U weer?

Übergeordnete Begriffe

Kli­ma:

klimaat

Untergeordnete Begriffe

Blitz:

bliksem

Frost:

vorst

Ge­wit­ter:

onweer

Ha­gel:

hagel

Hun­de­wet­ter:

hondenweer

Ne­bel:

mist

Re­gen:

regen

Re­gen­bo­gen:

regenboog

Sau­wet­ter:

hondenweer

rotweer

Schnee:

sneeuw

Son­nen­schein:

zonneschijn

Sturm:

storm