Was heißt »Fla­sche« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Wein ist in Flaschen gefüllte Poesie.

Wijn is gebottelde poëzie.

Wieso bringen wir ihm nicht eine Flasche Wein mit?

Waarom brengen we hem geen fles wijn?

Er trank eine Flasche Wein.

Hij dronk een fles wijn.

Mein Hobby ist es, alte Flaschen zu sammeln.

Mijn hobby is het verzamelen van oude flessen.

Sie haben zwei Flaschen Wein getrunken.

Ze hebben twee flessen wijn gedronken.

Ich habe eine Flasche Whisky.

Ik heb een fles whisky.

Die Flasche ist aus Glas.

De fles is van glas.

Mutter hat zwei Flaschen Orangensaft gekauft.

Moeder kocht twee flessen sinaasappelsap.

Es ist kein Wasser mehr in der Flasche.

Er is geen water meer in de fles.

Er zit geen water meer in de fles.

Greif diese Flasche nie wieder an!

Kom nooit meer aan dat flesje!

Wir möchten noch eine Flasche Wein.

We willen graag nog een fles wijn.

Gib mir eine Flasche Wein!

Geef me een fles wijn.

Die Flasche war mit etwas gefüllt, das aussah wie Sand.

De fles was gevuld met iets dat eruitzag als zand.

Ich habe in der Spirituosenhandlung eine Flasche Bier gekauft.

Ik heb een fles bier gekocht in de alcoholwinkel.

Flasche oder vom Fass?

In een fles of van het vat?

Da steht eine Flasche Wein auf dem Tisch.

Er staat een fles wijn op tafel.

Noch eine Flasche Wein, bitte!

Nog één fles wijn, alstublieft.

Nog een fles wijn, alstublieft.

Wie viel kostet eine Flasche Bier?

Hoeveel kost een fles bier?

Ich glaube, ich fange mit einer Flasche Bier an.

Ik denk dat ik met een flesje bier begin.

John hat viele Flaschen Wein getrunken.

John dronk veel flessen wijn.

Sie haben meine Flasche Wein gestohlen!

Ze stalen mijn fles wijn!

Mach bitte die Flasche auf.

Open de fles alsjeblieft.

Ich habe zwei Flaschen Milch gekauft.

Ik kocht twee flessen melk.

Ist noch Salatöl in der Flasche?

Is er nog slaolie in de fles?

Wir hätten gern eine Flasche Rosé.

We willen graag een fles rosé.

Sie trinkt jeden Morgen eine Flasche Milch.

Ze drinkt iedere ochtend een fles melk.

Du hast elf Flaschen Bier intus!

Ge hebt elf flesjes bier binnen!

Wir gossen mit einem Trichter Wein in die Flasche.

We goten met een trechter wijn in de fles.

Macht die Flasche auf.

Open de fles.

Finde eine leere Flasche und fülle sie mit Wasser.

Zoek een lege fles en vul hem met water.

Zoek een lege fles en vul ze met water.

Da ist ein bisschen Wasser in der Flasche.

Er zit een beetje water in de fles.

Tom füllt eine Flasche mit Wasser.

Tom vult een fles met water.

Tom is een fles met water aan het vullen.

Diese Flaschen muss man stellen, nicht legen.

Deze flessen moeten rechtop staan, niet liggen.

Bringen Sie mir etwas gebratenes Fleisch und eine halbe Flasche Wein.

Breng mij wat gebraden vlees en een halve fles wijn.

Breng mij wat geroosterd vlees en een halve fles wijn.

Aus der Flasche oder im Glas?

Fles of glas?

Tom hat Schwierigkeiten damit, Flaschen zu öffnen.

Tom heeft problemen met het openen van flessen.

Ich flehe dich an, gib mir eine Flasche!

Ik smeek het je, geef me een fles.

Reicht das Geld für eine Flasche Wein?

Is er genoeg geld om een ​​fles wijn te krijgen?

Die Flasche enthielt Wein.

De fles bevatte wijn.

Füll die Flasche mit Wasser.

Vul de fles met water.

Er trank drei Flaschen Bier.

Hij dronk drie flessen bier.

Die Flasche, die Tom in Händen hielt, hatte ein violettes Etikett.

De fles die Tom vasthield had een paars etiket.

Tom trank drei Flaschen Bier.

Tom dronk drie flessen bier.

Lass die Flasche los.

Laat die fles los.

Laat de fles los.

Sein Geschenk ist eine Flasche Wein.

Zijn geschenk is een fles wijn.

Ich hätte gerne eine Flasche Hustensaft.

Ik zou een fles hoestsiroop willen.

Er trank eine ganze Flasche Milch.

Hij dronk een hele fles melk.

Eine Flasche Wein, bitte.

Een fles wijn, alstublieft.

Kannst du mir die Flasche mit dem Waschmittel geben?

Kun je mij de fles met het wasmiddel geven?

Bitte nicht aus der Flasche trinken.

Niet uit de fles drinken, alsjeblieft.

Ich hing schon an der Flasche, als ich achtzehn war.

Ik was al aan de drank toen ik achttien was.

Sie haben um eine Flasche Whisky gewettet.

Ze hebben om een fles whisky gewed.

Die Flasche ist leer.

De fles is leeg.

Ich habe nur drei Flaschen Bier getrunken.

Ik heb maar drie flessen bier gedronken.

Auf den Schreibtischen standen dutzendweise Flaschen Kölnisch Wasser herum.

Op de bureaus stonden tientallen flessen eau de cologne.

Meine Flasche zerbrach.

Mijn fles brak.

Synonyme

Bal­lon:

ballon

Be­häl­ter:

bak

koker

Be­hält­nis:

bak

Blind­gän­ger:

blindganger

dienstweigeraar

doodloper

echtbreker

echtbrekster

eenling

einzelgänger

flop

fout

grootspreker

grootsprekster

impotent (impotente)

man

mislukkeling

mislukkelinge

mislukking

misser

misslag

pocher

vrijgezel

wanprestatie

Jam­mer­lap­pen:

huilebalk

Kan­ne:

kan

Krücke:

kruk

Lauch:

prei

Maul­schel­le:

muilpeer

Ohr­fei­ge:

oorveeg

oorvijg

Op­fer:

offer

Pfei­fe:

pijp

Pflau­me:

pruimenboom

Schlapp­schwanz:

slappeling

Ver­lie­rer:

verliezer

Ver­sa­ger:

kneus

mislukkeling

Wurst:

worst

Niederländische Beispielsätze

• Geef je hem de borst of de fles?

• Is dat een fles met statiegeld?

• Die firma ging op de fles.

Übergeordnete Begriffe

Be­häl­ter:

bak

koker

Be­lei­di­gung:

belediging

Schlag:

hok

Ver­pa­ckung:

emballage

verpacking

Untergeordnete Begriffe

Was­ser­fla­sche:

waterfles

Wein­fla­sche:

wijnfles