Was heißt »fragen« auf Niederländisch?
Das Verb »fragen« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- vragen
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Ich kann mich nur fragen, ob es für alle anderen dasselbe ist.
Ik kan me alleen maar afvragen, of het hetzelfde is voor alle anderen.
Ich habe mich immer gefragt, wie es wäre, Geschwister zu haben.
Ik heb me altijd afgevraagd hoe het zou zijn om broertjes en zusjes te hebben.
Warum fragst du?
Waarom vraag je dat?
Waarom vraag je?
Wenn jemand fragen sollte, was die Pointe der Geschichte sei, ich wüsste es wirklich nicht.
Mocht iemand vragen waar het in het verhaal om gaat, zou ik het echt niet weten.
Sie fragt, wie das möglich ist.
Ze vraagt hoe dat kan.
Ich werde dich heute nichts mehr fragen.
Ik zal je vandaag verder niets vragen.
Ich fragte mich, ob du heute kommen würdest.
Ik vroeg me af of je vandaag zou komen opdagen.
„Was ist los?“ fragte das kleine weiße Kaninchen.
Het kleine witte konijn vroeg: ''Wat is er aan de hand?''
"Was ist dein Wunsch?", fragte das kleine weiße Kaninchen.
"Wat is je wens?" vroeg het witte konijntje.
"Wie fühlst du dich?", fragte er.
"Hoe voel je je?" vroeg hij.
Ich frage mich, wie lange es dauern wird.
Ik vraag mij af hoelang dit zal duren.
„Eine Katze?“ fragte der alte Mann.
"Een kat?" vroeg de bejaarde man.
"Een kat?" vroeg de oude man.
Wir fragen uns, wieso.
We vragen ons af waarom.
Wissenschaft beginnt, wenn man warum und wie fragt.
Wetenschap begint wanneer men vraagt naar het hoe en het waarom.
Ich fragte ihn, wo ich mein Auto parken könne.
Ik vroeg hem waar ik mijn auto kon parkeren.
Ich frage mich, wieso er zu spät ist.
Ik vraag mij af waarom hij te laat is.
Ich werde ihn fragen, wo er letzten Sonntag hingegangen ist.
Ik zal hem vragen waar hij vorige zondag naartoe gegaan is.
Warum fragst du nicht deinen Lehrer um Rat?
Waarom vraag je je leerkracht niet om raad?
Ich frage mich, was mit Paul passiert ist.
Ik vraag mij af wat er met Paul gebeurd is.
Darf ich Sie nach Ihrem Namen fragen?
Mag ik vragen hoe u heet?
Bitte frage, ob sie dieses Buch in der Bibliothek haben.
Vraag alsjeblieft of zij dat boek in de bibliotheek hebben.
Ich frage mich, was passiert ist.
Ik vraag me af wat er gebeurd is.
Er fragte den Polizisten, wie viele Menschen am Vortag bei Verkehrsunfällen ums Leben gekommen waren.
Hij vroeg aan de politieman hoeveel mensen de vorige dag omgekomen waren bij verkeersongevallen.
Er fragte mich, ob ich ihm einen Gefallen tun könne.
Hij vroeg mij of ik hem een plezier kon doen.
Hij vroeg me of ik hem een plezier kon doen.
Ich frage mich, warum.
Ik vraag me af waarom.
Ich frage mich, in welchem Land Tatoeba zuerst zensiert werden wird.
Ik vraag me af wat het eerste land zal zijn dat Tatoeba zal censureren.
Ich frage mich, ob der Meeresspiegel wirklich steigt, wenn das Eis am Nordpol schmilzt.
Ik vraag me af of de zeespiegel echt stijgt, wanneer het ijs op de Noordpool smelt.
Er fragte mich, ob ich Mathematik mag.
Hij vroeg mij of ik van wiskunde hou.
Ich frage mich, wem die Schere gehört.
Ik vraag mij af van wie de schaar is.
Zögern Sie nicht, um Rat zu fragen.
Aarzel niet om raad te vragen.
Aarzel niet advies te vragen.
Ich frage mich, wen ich einladen soll.
Ik vraag mij af, wie ik zou uitnodigen.
Es bringt nichts, ihn nochmal zu fragen.
Het heeft geen zin het hem nog eens te vragen.
Ich werde ihn fragen, ob er kommt.
Ik zal hem vragen of hij komt.
Ik ga hem vragen of hij komt.
Ich frage mich, welche Sprache in Brasilien gesprochen wird.
Ik vraag me af welke taal men spreekt in Brazilië.
Ich frage mich, warum Karaoke so beliebt ist.
Ik vraag me af waarom karaoke zo geliefd is.
Ich frage mich, warum es hier heute so voll ist.
Ik vraag mij af waarom het hier vandaag zo vol is.
Sie fragte mich, ob ich seine Adresse kennen würde.
Ze vroeg me of ik zijn adres ken.
"Wer waren also die 25?", fragte Al-Sayib. "Freunde von dir?"
"En wie waren nou die 25?" vroeg Al-Sayib. "Vrienden van je?"
"En wie waren die 25?" vroeg Al-Sayib. "Vrienden van jou?"
„Schlafen Freunde mit Freunden und ermorden sie dann?“, fragte Dima zurück.
"Slapen vrienden met hun vrienden en vermoorden ze daarna?" vroeg Dima terug.
Ich werde es ihn fragen, wenn er kommt.
Ik zal het hem vragen als hij komt.
Ich frage mich, warum Tennis in Miniröcken gespielt wird.
Ik vraag mij af waarom tennis in minirokjes gespeeld wordt.
Ich frage mich, wie das Wetter morgen sein wird.
Ik vraag me af, hoe morgen het weer zal zijn.
Ich frage mich, ob ich seinen Brief beantworten soll.
Ik vraag mij af of ik zijn brief moet beantwoorden.
Warum fragst du, wenn du alles weißt?
Waarom vraagt ge dat, als ge alles weet?
Ich frage mich, wie spät es ist.
Ik vraag me af hoe laat het is.
Tom fragt sich, ob es stimmt.
Tom vraagt zich af of het waar is.
Er fragte um meinen Rat.
Hij vroeg om mijn raad.
Ich muss dich etwas fragen.
Ik moet je wat vragen.
Ich fragte ihn, warum er traurig sei.
Ik vroeg hem waarom hij verdrietig was.
„Ist es ein illegales Taxi?“, fragte ich ihn.
"Is dit een illegale taxi?", vroeg ik hem.
"Möchten Sie einen Anzug kaufen?" fragt die Ladeninhaberin Dima, der die Gerüche der letzten Nacht mit sich brachte, als er durch die Tür ging.
"Wilt u een pak kopen?" vroeg de verkoopster aan Dima, die de geuren van de nacht ervoor met zich meebracht toen hij door de deur liep.
"'Geschichte'?" fragte die Frau. "Was meinen Sie damit?"
"'Verhaal'?" vroeg de vrouw. "Wat bedoelt u?"
Ich fragte nach Herrn Smith.
Ik heb naar meneer Smith gevraagd.
Traust du dich, ihn nach dem Unfall zu fragen?
Durf je hem naar dat ongeval te vragen?
Durf je hem vragen te stellen over dat ongeval?
Ich frage mich, wo sie wohnt.
Ik vraag me af waar zij woont.
Ich frage mich, ob ihm etwas zugestoßen ist.
Ik vraag mij af of er iets met hem gebeurd is.
Ich frage mich, wieso Eier im Dutzend verkauft werden.
Ik vraag mij af waarom eieren per dozijn verkocht worden.
Sie fragte mich, wie viele Sprachen ich spräche.
Ze vroeg mij hoeveel talen ik spreek.
Ze vroeg me hoeveel talen ik sprak.
Der Lehrer fragte mich, ob ich fertig sei, und fügte hinzu, dass alle auf mich am Schultor warteten.
De leraar vroeg me of ik klaar was en voegde eraan toe dat allen bij de schoolpoort op me wachtten.
Ich frage mich, welche Sprache man in Brasilien spricht.
Ik vraag me af welke taal ze in Brazilië spreken.
Ich fragte ihn, ob er eine Uhr wolle.
Ik heb hem gevraagd of hij een horloge wilde.
Ich frage mich, warum Frauen keine Glatze bekommen.
Ik vraag me af hoe het komt dat vrouwen niet kaal worden.
Zögern Sie nicht, zu fragen, wenn Sie etwas nicht verstehen.
Aarzel niet vragen te stellen indien je iets niet begrijpt.
Ja, ich habe sechs Mal gefragt.
Ja, ik heb het zes keer gevraagd.
Ich frage mich, wer sie ist.
Ik vraag me af wie ze is.
Kann ich dich etwas fragen?
Mag ik je iets vragen?
Tom rief Mary an und fragte sie, was wie vorhatte.
Tom belde Mary op en vroeg haar wat haar rooster was.
Tom fragte Mary, wo der Hund sei.
Tom vroeg Mary waar de hond was.
„Wie kannst du es wagen, mich ans Ende dieses Satzes zu verbannen?“, fragte Tom.
?Hoe durf je me naar het eind van deze zin te verbannen?” vroeg Tom.
Sie haben ihn gefragt.
Ze vroegen hem.
Ich bin fünfzehn. Warum fragst du?
Ik ben vijftien. Waarom vraag je dat?
Keine Ahnung. Deshalb frage ich ja.
Ik weet het niet. Daarom vraag ik het.
Ich ging ins Krankenhaus, um nach seinem Gesundheitszustand zu fragen.
Ik ging naar het ziekenhuis om naar zijn gezondheid te vragen.
Das frage ich mich auch.
Dat vraag ik me ook af.
Bitte fragen Sie jemand anders.
Vraag alsjeblieft iemand anders.
Er fragte mich, warum ich lache.
Hij vroeg me waarom ik lachte.
"Was werden Sie mit dem Geld tun?", fragte der Polizist.
Wat ga je met het geld doen, vroeg de politieagent.
Eine Frau fragte mich nach dem Weg.
Een vrouw vroeg mij de weg.
Ich frage mich, wo Yoko hingegangen ist.
Ik vraag me af waar Yoko heen is gegaan.
Er fragte mich, wer ich sei.
Hij vroeg me wie ik was.
Ich fragte ihn, wie er heiße.
Ik vroeg hem naar zijn naam.
Sie fragte mich, ob ich nähen könne.
Ze vroeg me of ik kan naaien.
Prüfungen sind deshalb so scheußlich, weil der größte Trottel mehr fragen kann, als der klügste Mensch zu beantworten vermag.
De examens zijn zo afschuwelijk omdat de grootste dwaas meer kan vragen dan de slimste mens kan beantwoorden.
Sie fragte, ob wir nicht etwas früher aufbrechen sollten.
Ze vroeg of we niet beter wat vroeger zouden weggaan.
Niemand fragte.
Niemand vroeg.
Sie fragte, wie es seinem Vater gehe.
Ze vroeg hoe het met zijn vader ging.
Warum fragen Sie das?
Waarom vraagt u dat?
Darf ich fragen, warum?
Mag ik vragen waarom?
Warme und heiße Getränke sind im Winter stärker gefragt.
Warme en hete dranken zijn meer gewild in de winter.
Ich frage mich, wer von den Läufern als Erster einlaufen wird.
Ik vraag me af welke van de hardlopers eerste zal worden.
Warum fragen Sie?
Waarom vraagt u?
Warum hast du nicht gefragt?
Waarom heb je niets gevraagd?
Ich frage mich, wann Anna kommt.
Ik vraag mij af wanneer Anna komt.
Dürfte ich dich nach deinem Alter fragen?
Mag ik jouw leeftijd vragen?
Mag ik naar je leeftijd vragen?
Ich fragte Tom, was er sich zu Weihnachten wünsche.
Ik vroeg Tom wat hij wilde voor Kerstmis.
Ich schätze, jetzt ist nicht die beste Zeit, um nach einer Beförderung zu fragen.
Ik neem aan dat dit niet het beste moment is om promotie te vragen.
Ik neem aan dat dit niet het beste moment is om een promotie te vragen.
Ik ga ervan uit dat dit niet het beste moment is om een promotie te vragen.
Ich frage mich, wo Tom wohl Französisch gelernt hat.
Ik vraag me af waar Tom Frans leerde.
Wenn du es wissen willst, dann frag einfach!
Als je het wilt weten, vraag het dan gewoon!
Du hättest nur zu fragen brauchen.
Je had het alleen maar hoeven te vragen.
Tom warf die Münze und fragte: „Kopf oder Zahl?“
Tom toste het muntstuk en zei: „Kop of munt?”
Synonyme
Antonyme
- antworten:
- antwoorden
Niederländische Beispielsätze
O, Tom! Dat komt goed uit. Er is iets wat ik jou wou vragen.
Ik zou graag willen dat u mijn vragen beantwoordt.
Ik antwoord graag op dergelijke vragen.
Tom is te trots om iemand om hulp te vragen.
Hij vindt het niet nodig om mijn vragen te beantwoorden.
Stel gerust vragen!
Aarzel niet om vragen te stellen!
We vragen hem.
U kunt me altijd om hulp vragen.
Ik ga Tom vragen of hij hulp nodig heeft.
Je stelt domme vragen.
Jij stelt domme vragen.
Je hoeft geen verdere vragen te beantwoorden.
Mag ik u iets vragen?
Hebben jullie nog vragen?
Dat is wat ik wil vragen.
Heb je nog vragen?
Mag ik u vragen?
Het kost niets om vragen te stellen.
Beantwoord mijn vragen.