Was heißt »er­ken­nen« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

An den Früchten erkennt man den Baum.

Aan de vruchten kent men de boom.

Man kann an seinem Akzent erkennen, dass er Deutscher ist.

Aan zijn accent kan men merken dat hij Duitser is.

Er hat so stark abgenommen, dass du ihn nicht mehr erkennen wirst.

Hij is zo vermagerd dat ge hem niet meer zult herkennen.

Niemand wird sie mit dieser Maske erkennen.

Niemand herkent haar met dit masker.

Gute Freunde erkennt man daran, dass sie immer da sind, wenn sie uns brauchen!

Goede vrienden herkent men aan het feit dat ze er altijd zijn wanneer je ze nodig hebt.

Aus dieser Entfernung kann man die Buchstaben nicht erkennen.

Vanop die afstand kan men de letters niet herkennen.

Vanop die afstand kan je de letters niet herkennen.

Tom erkannte Mary nicht.

Tom herkende Maria niet.

Den guten Steuermann erkennt man erst im Sturm.

De goede stuurman herkent men pas tijdens de storm.

Da er sehr groß ist, habe ich ihn sofort erkannt.

Omdat hij zo lang is, herkende ik hem meteen.

Vielleicht muss man die Liebe gefühlt haben, um die Freundschaft richtig zu erkennen.

Misschien moet je de liefde gevoeld hebben om de vriendschap goed te onderkennen.

Wenn ich ihr erneut begegne, erkenne ich sie wieder.

Als ik haar nog eens zie, zal ik haar herkennen.

Ich erkannte Toms Wagen.

Ik herkende Toms auto.

Ich erkannte sie, kaum dass ich sie sah.

Zodra ik ze zag, herkende ik haar.

Niemand erkannte ihn, doch der Vogel begann zu pfeifen, das Pferd begann zu fressen und die Prinzessin hörte auf zu weinen.

Niemand herkende hem, maar de vogel begon te fluiten, het paard begon te eten, en de prinses hield op met wenen.

Hier ist eine neue militärische Taktik zu erkennen: die Charmeoffensive.

Hier kun je een nieuwe militaire tactiek herkennen: het charmeoffensief.

Ich kann keinerlei Muster erkennen.

Ik kan geen enkel patroon ontdekken.

Seine Aussprache gibt zu erkennen, dass er Ausländer ist.

Zijn uitspraak geeft aan dat hij een buitenlander is.

Tom konnte erkennen, dass sich Maria langweilte.

Tom kon zien dat Mary verveeld was.

Ich habe niemanden von ihnen erkannt.

Ik heb geen van hen herkend.

Ich bin mir sicher, dass er dachte, in mir meine Schwester zu erkennen.

Ik ben zeker dat hij in mij mijn zus dacht te herkennen.

Freunde erkennt man in der Not.

In nood leert men zijn vrienden kennen.

Ich erkannte Maria auf den ersten Blick.

Ik herkende Mary op het eerste gezicht.

Ik herkende Maria op het eerste gezicht.

Ich habe Ihre Stimme sofort erkannt.

Ik herkende uw stem onmiddellijk.

Sogar ein Kind ist fähig, einen Unterschied zu erkennen.

Zelfs een kind is in staat om het verschil te erkennen.

Früher gab es viel Widerstand gegen die Aufnahme deutscher Wörter ins Niederländische. Inzwischen sind viele Germanismen so eingebürgert, dass niemand sie als solche erkennt, z.B. „eerstens“, „überhaupt“ und „heimwee“.

Er is vroeger veel verzet geweest tegen de opnamen van Duitse woorden in het Nederlands. Inmiddels zijn veel germanismen zo ingeburgerd, dat niemand ze als zodanig herkent. Bijv.: eerstens, überhaupt en heimwee.

Hast du mich nicht erkannt?

Heb je mij niet herkend?

Tom hat mich nicht erkannt.

Tom heeft mij niet herkend.

Ich erkenne diese Person nicht wieder.

Ik herken deze persoon niet.

Ich fühle mich wie ein Kind, das gerade erkannt hat, dass es den Weihnachtsmann gar nicht gibt.

Ik voel me zoals een kind dat net ontdekt heeft dat de kerstman niet bestaat.

Synonyme

ak­zep­tie­ren:

aanvaarden

aksepteren

an­neh­men:

veronderstellen

be­grei­fen:

begrijpen

bevroeden

vatten

verstaan

be­ur­tei­len:

beoordelen

ein­se­hen:

inzien

ent­de­cken:

ontdekken

er­fas­sen:

grijpen

vatten

er­in­nern:

herinneren

fi­cken:

neuken

hö­ren:

horen

luisteren

ka­pie­ren:

begrijpen

knal­len:

knallen

lie­ben:

liefhebben

mer­ken:

bemerken

merken

re­a­li­sie­ren:

realiseren

re­gis­t­rie­ren:

opmerken

registreren

schla­fen:

overnachten

slapen

se­hen:

zien

trei­ben:

stuwen

ver­ste­hen:

met

overweg komen

verstaan

wahr­neh­men:

waarnemen

Niederländische Beispielsätze

• Je bent zo veranderd dat ik je bijna niet kan herkennen.

• Tom schijnt Maria niet te herkennen.

• Ze leek mij niet te herkennen.

• Zou je Tom herkennen?

• Zou u Tom herkennen?

• Zouden jullie Tom herkennen?

• Ga je haar herkennen?

Übergeordnete Begriffe

ver­ste­hen:

met

overweg komen

verstaan

wahr­neh­men:

waarnemen

Untergeordnete Begriffe

ent­lar­ven:

ontmaskeren