Was heißt »mer­ken« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Echt? Das habe ich nicht gemerkt.

Echt waar? Dat had ik niet gemerkt.

Es fällt ihm schwer, sich Namen zu merken.

Hij heeft het moeilijk om namen te onthouden.

Ich merkte, dass ich beobachtet wurde.

Ik merkte op dat ik geobserveerd werd.

Ernsthaft? Ich habe nichts gemerkt.

Serieus? Dat was me niet opgevallen.

Ich werde mir das merken.

Ik zal het onthouden.

Die Experten baten zehn Teilnehmer, sich eine Reihe von fünf Ziffern zu merken, die nacheinander in der Mitte eines Bildschirms erschienen.

De experts vroegen aan tien deelnemers een rij van vijf getallen te onhouden die het ene na het andere in het midden van een scherm verschenen.

Ich merkte, dass sie einen neuen Hut getragen hatte.

Ik merkte dat ze een nieuwe hoed gedragen had.

Man merkt erst, wie gut das Gedächtnis ist, wenn man etwas zu vergessen versucht.

Je merkt pas hoe goed je geheugen is als je iets probeert te vergeten.

Ich kann mir mein Passwort nicht merken.

Ik kan me mijn wachtwoord niet herinneren.

Maria betrachtete das Laubdach lange und versuchte sich jedes kleinste Detail zu merken.

Maria keek geruime tijd naar het bladerdek en trachtte elk kleinste detail te onthouden.

Ein gutes Passwort sollte schwer zu erraten sein, aber einfach zu merken.

Een goed wachtwoord moet moeilijk te raden zijn maar gemakkelijk te onthouden.

Nach meiner Weltreise habe ich gemerkt, dass man eigentlich nicht so viel braucht.

Na mijn wereldreis heb ik ontdekt dat je eigenlijk niet zoveel nodig hebt.

Er hat es noch nicht gemerkt.

Hij heeft het nog niet gemerkt.

Synonyme

den­ken:

denken

er­ken­nen:

herkennen

onderkennen

re­a­li­sie­ren:

realiseren

re­gis­t­rie­ren:

opmerken

registreren

spei­chern:

opslaan

wahr­neh­men:

waarnemen

wit­tern:

ruiken

Niederländische Beispielsätze

• Tom zal niks merken.

• Tom kon merken dat Maria bezorgd was.

• Aan zijn accent kan men merken dat hij Duitser is.

• Ze heeft op alles en iedereen iets aan te merken.

Untergeordnete Begriffe

auf­mer­ken:

opmerken