Was heißt »Tier« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Alle Pferde sind Tiere, jedoch nicht alle Tiere sind Pferde.

Alle paarden zijn dieren, maar niet alle dieren zijn paarden.

Alle Tiere sind gleich, aber gewisse Tiere sind gleicher als andere.

Alle dieren zijn gelijk, maar sommige dieren zijn gelijker dan andere.

Er weiß viel über Tiere.

Hij weet veel over dieren.

Dieses Tier ist sehr intelligent.

Dit dier is erg intelligent.

Ich habe Angst vor wilden Tieren.

Ik ben bang voor wilde dieren.

Ik heb schrik van wilde beesten.

Ik ben bang van wilde dieren.

Haben Sie Tiere?

Hebt u dieren?

Der Mensch ist das einzige Tier, das lachen kann.

De mens is het enige dier dat kan lachen.

Pferde sind nützliche Tiere.

Paarden zijn nuttige dieren.

Er mag alle Tiere außer Pferden.

Hij houdt van alle dieren, behalve paarden.

Hunde sind treue Tiere.

Honden zijn trouwe dieren.

Ich lese ein Buch über Tiere.

Ik lees een boek over dieren.

Wir unterscheiden uns von den Tieren, da wir sprechen können.

Wij zijn anders dan dieren omdat wij kunnen spreken.

Der Mensch ist das einzige Tier, das Feuer benutzt.

De mens is het enige dier dat gebruikmaakt van vuur.

Manche Leute haben seltene Tiere als Haustiere.

Enkele mensen hebben zeldzame dieren als huisdier.

Er weiß viel über wilde Tiere.

Hij weet veel over wilde dieren.

Ein Löwe ist ein Tier.

Een leeuw is een dier.

Was für ein Tier ist das Rind?

Wat voor dier is een rund?

Der Löwe wird König der Tiere genannt.

De leeuw wordt de koning der dieren genoemd.

Ich hasse es, Tiere leiden zu sehen.

Ik haat het, dieren te zien lijden.

Es war ein trockenes Jahr, und viele Tiere verhungerten.

Dat was een droog jaar, en veel dieren verhongerden.

Wie heißt dieses Tier auf Japanisch?

Hoe noem je dit dier in het Japans?

Der Löwe ist der König der Tiere.

De leeuw is de koning van de dieren.

Welche Tiere eignen sich am besten als Haustiere für Kinder?

Welke dieren zijn het meest geschikt als huisdier voor kinderen?

Delfine sind sehr intelligente Tiere.

Dolfijnen zijn zeer intelligente dieren.

Der Igel ist ein kleines Tier.

De egel is een klein dier.

Lucy träumt davon, Veterinärin zu werden und Tiere zu behandeln.

Lucy droomt ervan, dierenarts te worden en dieren te behandelen.

Der Mensch ist ein soziales Tier.

De mens is een sociaal dier.

Welches Tier ist klein?

Welk dier is klein?

Diese Gegend ist voller wilder Tiere.

Dit gebied zit vol met wilde dieren.

Im Wald leben wilde Tiere.

In het bos leven wilde dieren.

Ich habe ein Buch über Tiere gekauft.

Ik heb een boek over dieren gekocht.

Pferde sind Tiere.

Paarden zijn dieren.

Sie kennt jede Menge hohe Tiere.

Ze kent heel wat hoge pieten.

Katzen sind sehr reinliche Tiere.

Katten zijn heel propere beesten.

Warum denkst du, dass Tiere Angst vor Feuer haben?

Waarom denk je dat dieren angst voor vuur hebben?

Der Gepard ist das schnellste Tier.

Het jachtluipaard is het vlugste dier.

De cheeta is het snelste dier.

Ich kann nicht dulden, Tiere leiden zu sehen.

Ik kan er niet tegen dieren te zien lijden.

Denkst du, dass Tiere eine Seele haben?

Denk je dat dieren een ziel hebben?

Wir zeichnen Tiere.

We tekenen dieren.

Wij tekenen dieren.

Wir zeichnen gerade Tiere.

We zijn dieren aan het tekenen.

Das Tier verhungerte.

Het dier verhongerde.

Das Tier gab ein Quieken von sich.

Het dier maakte een piepgeluid.

Menschen unterscheiden sich von Tieren dadurch, dass sie denken und sprechen können.

Mensen onderscheiden zich van dieren doordat ze kunnen denken en spreken.

Hast du schon einmal ein Tier gezeichnet?

Heb je al eens een dier getekend?

Tiere können wahr und falsch nicht unterscheiden.

Een dier kan waar en vals niet onderscheiden.

Füttere keine wilden Tiere!

Voer geen wilde dieren.

In Indien sind Kühe heilige Tiere.

Koeien zijn heilige dieren in India.

In India zijn koeien heilige dieren.

Pferde sind sehr empfindsame Tiere.

Paarden zijn zeer gevoelige dieren.

In Alaska leben Millionen wilder Tiere.

In Alaska wonen miljoenen wilde dieren.

Im Herbst legen einige Tiere einen Futtervorrat für den Winter an.

In de herfst leggen sommige dieren een voedselvoorraad voor de winter aan.

Pferde sind gefährliche Tiere.

Paarden zijn gevaarlijke dieren.

Tiere sind unsere Freunde.

Dieren zijn onze vrienden.

In diesem Wald kann man viele Tiere sehen.

Er zijn veel dieren te zien in dit bos.

Maria möchte Tierärztin werden, weil sie Tiere liebt.

Maria wil dierenarts worden omdat ze van dieren houdt.

Pandas sind schöne Tiere.

Panda's zijn mooie dieren.

Tiere riechen die Angst.

Dieren ruiken angst.

Ich liebe Tiere.

Ik hou van dieren.

Der Mensch ist das einzige Tier, das sprechen kann.

De mens is het enige dier dat kan spreken.

Aus dem Zoo ist ein großes Tier entlaufen.

Er is een groot dier uit de zoo ontsnapt.

Die Tiere werden in sehr kleinen Käfigen gehalten.

De dieren worden gehouden in zeer kleine kooien.

Wie heißt dieses Tier auf Französisch?

Hoe noem je dat dier in het Frans?

Diese Aufführung hat ein Tier in der Hauptrolle.

Het hoofdpersonage van deze serie is een dier.

Der Mensch ist von Natur aus ein soziales Tier.

De mens is van nature een sociaal dier.

Wenn man sich zum Tier macht, beseitigt das den Schmerz, ein Mensch zu sein.

Wie een beest van zichzelf maakt, verliest de pijn van het mens zijn.

Krokodile sind mysteriöse Tiere.

Krokodillen zijn mysterieuze dieren.

Alle Tiere, die im Ozean leben, urinieren in ihn ohne irgendeine Katastrophe für das Ökosystem.

Alle dieren die in de oceaan leven, plassen erin, zonder gevaar voor het ecosysteem.

Das Tier hat keine Zähne.

Het dier heeft geen tanden.

Zwei Tage reisten sie nun, ohne Speis und Trank und ohne an einem einzigen Haus vorbeizukommen, durch einen großen Wald, und jede Nacht mussten sie aus Furcht vor den wilden Tieren, die in dem Walde hausten, in die Bäume hinaufklettern.

Ze reisden nu al twee dagen door een groot bos, zonder eten of drinken en zonder ook maar één huis te passeren, en elke nacht moesten ze in de bomen klimmen uit angst voor de wilde dieren die in het bos leefden.

Ich mag keine Tiere.

Ik hou niet van dieren.

Nicht alle Tiere fressen Heu.

Niet alle dieren eten hooi.

Löwen, Wölfe, Elefanten und Pferde sind alle Tiere.

Leeuwen, wolven, olifanten en paarden zijn allemaal dieren.

Tom und Maria begaben sich auf Safari und sahen viele Tiere wie etwa Löwen, Giraffen, Zebras und Nilpferde.

Tom en Mary gingen op safari en zagen veel dieren zoals leeuwen, giraffen, zebra's en nijlpaarden.

Ein Tier ist unter meinem Bett.

Een dier is onder mijn bed.

Ich kann es nicht aushalten zu sehen, wie Tiere gedemütigt werden.

Ik kan het niet uithouden om te zien hoe dieren vernederd worden.

Das Erdferkel ist ein mittelgroßes Tier.

Het aardvarken is een middelgroot dier.

Kaum jemand hat dieses Tier aus der Nähe gesehen.

Bijna niemand heeft dit dier van dichtbij gezien.

Ich esse nichts, was vom Tier stammt, aber meine Katze, die tut das.

Ik eet niets dat van dieren afkomstig is, maar mijn kat doet dat wel.

Das sind Tiere.

Dit zijn dieren.

Einigen in Kambodscha und Laos lebenden Menschen gelten die Tiere als heilig.

Sommige mensen die in Cambodja en Laos wonen, beschouwen de dieren als heilig.

Maria liebt Tiere.

Maria houdt van dieren.

Alle hatten sich von Tom abgewandt. Selbst die Tiere liefen vor ihm davon.

Iedereen had zich van Tom afgekeerd. Zelfs de dieren liepen voor hem weg.

Kannst du diese Tiere benennen?

Kun jij deze dieren benoemen?

Können Sie diese Tiere benennen?

Kunt u deze dieren benoemen?

Menschen sind Tiere.

Mensen zijn dieren.

Der Mensch ist ein vernunftbegabtes Tier.

De mens is een rationeel dier.

Eine Maus ist kein großes Tier.

Een muis is geen groot dier.

Ich liebe alle Tiere.

Ik hou van alle dieren.

Synonyme

Hin­de:

hinde

Antonyme

Pflan­ze:

plant

Pilz:

paddestoel

zwam

Niederländische Beispielsätze

Übergeordnete Begriffe

Eu­ka­ry­ot:

eukaryoten

Untergeordnete Begriffe

Amö­be:

amoebe

Beu­tel­tier:

buideldier

Bie­ne:

bij

Fa­bel­tier:

fabeldier

Faul­tier:

luiaard

Fisch:

vis

Flie­ge:

vlieg

Floh:

vlo

Haus­tier:

huisdier

Heim­tier:

huisdier

Huf­tier:

hoefdier

Igel:

egel

In­sekt:

insect

Jung­tier:

jong dier

Ko­ral­le:

koraal

Krebs:

kanker

kreeft

Ku­schel­tier:

knuffeldier

Laus:

luris

Maul­tier:

muildier

Mensch:

mens

Mur­mel­tier:

marmot

Qual­le:

kwal

Rep­til:

reptiel

Säu­ge­tier:

zoogdier

Schna­bel­tier:

vogelbekdier

Schne­cke:

bolus

griet

krul

mokkel

slak

slakkenhuis

slekke

wenteltrap

Schup­pen­tier:

pangolin

schubdier

See­gur­ke:

zeekomkommer

See­igel:

zee-egel

See­stern:

zeester

zeesterren

Skor­pi­on:

schorpioen

Spin­ne:

spin

Stier:

Stier

stier

Stink­tier:

stinkdier

Tram­pel­tier:

kameel

Vo­gel:

vogel

Wir­bel­tier:

gewervelde

Wurm:

worm

Zug­tier:

trekdier