Was heißt »Per­son« auf Niederländisch?

Das Substantiv »Per­son« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:

  • persoon (männlich)

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Eine Person kann eine andere Person nicht vollkommen verstehen.

Een persoon kan een ander persoon nooit helemaal begrijpen.

Die letzte Person, der ich meine Idee erzählt habe, dachte, ich wäre bekloppt.

De vorige persoon aan wie ik mijn idee vertelde, dacht dat ik gestoord was.

Man heiratet nicht jemanden, mit dem man leben kann - man heiratet die Person, ohne die man nicht leben kann.

Men trouwt niet met iemand met wie men kan leven - men trouwt met iemand zonder wie men niet kan leven.

Nein, ich kann Sie nicht reinlassen, es ist eine Person zu viel.

Neen, ik kan u niet binnenlaten. Er is één persoon te veel.

Wenn zwei Personen die gleiche Meinung haben, ist eine von ihnen überflüssig.

Als twee personen dezelfde opinie hebben, is een van hen overbodig.

Die Bibel trägt uns auf, sowohl unsere Nachbarn, als auch unsere Feinde zu lieben; wahrscheinlich, weil es sich im Allgemeinen um die gleichen Personen handelt.

De Bijbel draagt ons op om onze naasten én onze vijanden lief te hebben; waarschijnlijk omdat dat in het algemeen dezelfde personen zijn.

Wähle bitte eine Person aus.

Kies één persoon a.u.b.

Ich bin nicht die Person, die ich vor zehn Jahren war.

Ik ben niet de persoon die ik tien jaar geleden was.

Personen unter achtzehn Jahren dürfen nicht heiraten.

Personen onder de achttien jaar mogen niet trouwen.

Es fehlen noch drei Personen.

Er ontbreken nog drie personen.

Wer ist diese Person?

Wie is deze persoon?

Wie is die persoon?

Mehr als 3000 Personen waren bei dem Konzert dabei.

Meer dan 3000 mensen waren op het concert.

Er ist eine gut informierte Person.

Hij is een goed geïnformeerd persoon.

Meine Familie besteht aus vier Personen.

Mijn gezin bestaat uit vier personen.

Einige Personen gehen am Sonntagmorgen in die Kirche.

Enkele mensen gaan de zondagmorgen naar de kerk.

Die Person auf der linken Seite ruiniert die Ausgeglichenheit des Bildes.

De persoon aan de linkerzijde verstoort het evenwicht in het beeld.

In meinem Freundeskreis gibt es zwei Personen, die Sänger von Beruf sind.

In mijn vriendenkring zijn er twee personen zanger van beroep.

Jene Person ist gestorben.

Die persoon is overleden.

Noch drei Personen stiegen in den Bus ein.

Er zijn nog drie personen in de bus gestapt.

Auf der Straße war keine einzige Person.

Er was niemand op straat.

Er was geen levende ziel op straat.

Diese Mahlzeit ist genug für drei Personen.

Deze maaltijd is genoeg voor drie personen.

Ich bin eine Person.

Ik ben een persoon.

Ich brauche ein Zimmer für zwei Personen.

Ik heb een tweepersoonskamer nodig.

Das Signal mahnt alle Personen, die nicht mitfahren wollen, das Schiff zu verlassen.

Het signaal maant alle personen die niet willen meereizen, aan om het schip te verlaten.

Tom ist die einzige Person, die diese Arbeit tun kann.

Tom is de enige persoon die dit werk kan doen.

Tom ist eine unhöfliche Person.

Tom is een onbeleefd persoon.

Heute früh ist auf dem Fluss bei einem Zusammenstoß zwischen einem Schiff und einer Fähre mindestens eine Person umgekommen. Es ist nicht bekannt, ob neben dem Fährmann noch andere Fahrgäste auf der Fähre waren.

Vanmorgen is bij een aanvaring tussen een binnenvaartschip en een veerpont ten minste één persoon om het leven gekomen. Het is niet bekend of er, behalve de schipper, nog andere opvarenden op de veerpont waren.

Wähle eine Person.

Kies één persoon.

Du bist die wichtigste Person in meinem Leben.

Je bent de belangrijkste persoon in mijn leven.

In meiner Familie sind neun Personen.

In mijn gezin zijn er negen personen.

Ist da noch Platz für eine weitere Person?

Is er ruimte voor nog iemand?

Haben Sie ein Tatami-Zimmer für zehn Personen?

Heeft u een tatami-kamer voor tien personen?

Dieses Verb tritt gewöhnlich nur in der dritten Person auf.

Dit werkwoord wordt gewoonlijk alleen gebruikt in de derde persoon.

Ich kenne keine der Personen auf dem Bild.

Ik herken niemand op de afbeelding.

Du bist eine Person.

Jij bent een persoon.

Zweihundert Personen sind letztes Jahr an Cholera gestorben.

Tweehonderd mensen stierven vorig jaar aan cholera.

Bei einem sehr kleinen Prozentsatz von Personen kann es zu epileptischen Anfällen kommen, wenn sie sich bestimmten Lichteffekten oder Lichtblitzen aussetzen.

Een zeer klein percentage van de mensen kan epileptische aanvallen krijgen bij blootstelling aan bepaalde lichteffecten of lichtflitsen.

Dieser Bus bietet Platz für fünfzig Personen.

Deze bus heeft vijftig zitplaatsen.

Diese Person wohnt hier nicht.

Deze persoon woont hier niet.

Einige Personen möchten die Verfassung ändern.

Sommige mensen willen de grondwet wijzigen.

Wir brauchen neun Personen für dieses Spiel.

We hebben negen mensen voor dit spel nodig.

An der Seilbahn hängen Kabinen, welche vier Personen Platz bieten. Die Skistöcke muss man bei sich behalten. Die Skier können in den dafür vorgesehenen Haltern an der Rückseite der Kabine untergebracht werden.

Aan de kabelbaan hangen cabines waarin plaats is voor vier personen. De skistokken dient men bij zich te houden; de ski's kunnen in de daarvoor bestemde houders aan de achterkant van de cabine geplaatst worden.

Das findet auf viele Personen Anwendung.

Dit is van toepassing op veel mensen.

Ich bin bis in den Kern eine oberflächliche Person.

Ik ben tot in de kern een oppervlakkige persoon.

Callcenter sind Einrichtungen, die sich mit Telefonaten von Kunden oder anderen Personen befassen.

Call centers zijn kantoren waar men de telefoongesprekken van klanten of van andere personen afhandelt.

Ich fürchte, dass das Boot sinkt, wenn wir mehr als sieben Personen mitnehmen.

Ik ben bang dat de boot zinkt als we meer dan zeven mensen meenemen.

Tom scheint eine freundliche Person zu sein.

Tom lijkt een vriendelijke persoon te zijn.

An die Person, die meine Schuhe versteckt hat, während ich auf der Hüpfburg war: „Werde erwachsen!“

Aan de persoon die mijn schoenen verstopt heeft toen ik op het springkasteel was: „Word eens volwassen!”

Wie viele Personen werden es Ihrer Meinung nach sein?

Hoeveel mensen zijn het volgens u?

Hoeveel personen zullen er volgens u zijn?

Du bist die einzige Person, die ich kenne, die diese Frage wahrscheinlich beantworten kann.

Jij bent de enige persoon die ik ken die deze vraag waarschijnlijk kan beantwoorden.

Wir haben die Kürbisse geerntet, indem wir sie erst einander zuwarfen und schließlich einer Person auf dem Lieferwagen.

We hebben de pompoenen geoogst door ze naar elkaar te gooien en vervolgens naar iemand op de vrachtwagen.

Er was fähig, sieben Personen gleichzeitig zuzuhören.

Hij was in staat om naar zeven personen tegelijk te luisteren.

Vier Personen haben den Unfall nicht überlebt.

Vier mensen hebben het ongeval niet overleefd.

Vier Personen sind bei dem Unfall ums Leben gekommen.

Bij het ongeval kwamen vier mensen om het leven.

Ich erkenne diese Person nicht wieder.

Ik herken deze persoon niet.

Hatten Sie innerhalb der letzten 14 Tagen Kontakt zu einer auf SARS-CoV-2 positiv getesteten Person?

Bent u in de afgelopen 14 dagen in nauw contact geweest met iemand die positief getest is op COVID-19?

Hatten Sie in den letzten zwei Wochen engeren Kontakt mit einer Person, die an grippeähnlichen Symptomen litt?

Hebt u in de afgelopen twee weken nauw contact gehad met iemand met griepachtige verschijnselen?

Das Essen reicht für zwei Personen.

Dit eten is genoeg voor twee personen.

Synonyme

Frau:
echtgenote
mevrouw
vrouw
Mann:
echtgenoot
man
Mensch:
mens
Par­tie:
partij
wedstrijd
Per­sön­lich­keit:
persoonlijkheid
Rol­le:
katrol
koprol
rol
rolvlucht
user role
Sub­jekt:
onderwerp

Sinnverwandte Wörter

Leu­te:
lieden
lui
mensen

Antonyme

Ob­jekt:
voorwerp

Niederländische Beispielsätze

  • Hij was het geduld in persoon.

  • Een persoon genaamd Itoh wil jou ontmoeten.

  • Een persoon die lacht, is gelukkig.

  • De dood van één persoon is een tragedie; de dood van miljoenen is statistiek.

  • Hij is een betrouwbaar persoon.

  • Zij is een hulpvaardige persoon.

  • De volgende persoon a.u.b.

  • Ieder persoon is verschillend.

  • Bob is een aardig persoon.

  • Hij is een aardig persoon.

  • Je moet besluiten wat voor persoon je wilt zijn.

  • Ik bewonder een persoon die een eerlijke mening uitdrukt.

  • Wat telt, is niet de grootte van een persoon, maar de grootte van zijn karakter.

  • Hij is een vreemd persoon.

  • Ze is de meest oprechte persoon die ik ken.

  • Mijn vriendin is een geweldig persoon.

  • Ik kan geen enkel persoon zoals die vertrouwen.

  • Je hebt de onjuiste persoon gekozen.

  • Is die persoon daar Tom?

  • Hoewel elke persoon een ander pad volgt, is onze bestemming dezelfde.

Untergeordnete Begriffe

drit­te:
derde
ers­te:
eerste
Frau:
echtgenote
mevrouw
vrouw
Jun­ge:
joch
jochie
jongen
Kind:
kind
Mäd­chen:
meid
meisje
Mann:
echtgenoot
man
Om­buds­per­son:
ombudspersoon
Ver­trau­ens­per­son:
vertrouwenspersoon
zwei­te:
tweede

Person übersetzt in weiteren Sprachen:

Quellen:
  1. [Übersetzungen] Wiktionary-Autoren: Person. In: Wiktionary – Das freie Wörterbuch, 2023, [online] de.wiktionary.org, CC BY-SA 3.0
  2. [Synonyme] OpenThesaurus-User: Person. In: OpenThesaurus – Das freie Wörterbuch für Synonyme, 2023, [online] openthesaurus.de, CC BY-SA 4.0
  3. [Beispielübersetzungen] User-generated content: Satz Nr. 1619104, 120, 664, 968, 383844, 421888, 449004, 451309, 478456, 501354, 503366, 541138, 594846, 672628, 716213, 726118, 727398, 750328, 826626, 1033187, 1045061, 1048779, 1196642, 1198689, 1252951, 1286200, 1299933, 1314817, 1331287, 1425933, 1447913, 1556034, 1604292, 1768619, 1830982, 2188325, 2426137, 2477531, 3063544, 3939769, 4325257, 4600993, 5340695, 5992268, 6140458, 6154043, 6470119, 7108684, 7242932, 7789863, 7849315, 8036076, 8482916, 8482917, 8796480, 9850757, 10112605, 10256834, 662640, 466394, 1496313, 2088932, 2241258, 3604089, 3985293, 3985343, 3985368, 3985392, 4144020, 4816300, 5529771, 7897968, 7961738, 9623869, 10695291, 11135371, 11304894 & 11307457. In: tatoeba.org, CC BY 2.0 FR