Was heißt »Engel« auf Niederländisch?

Das Substantiv »Engel« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Du bist ein Engel!: Je bent een engel!
Ich liebe dich, mein Engel.: Ik hou van je, mijn engel.
Sie ist ein Engel.: Ze is een engel.
Danke, du bist ein Engel.: Dank je. Je bent een engel.
Du bist mein Engel.: Je bent mijn engel.
Angela ist kein Engel.: Angela is geen engel.
Du bist ein Engel.: Je bent een engel.
Tom ist ein Engel.: Tom is een engel.
Ich bin kein Engel.: Ik ben geen engel.
Haben Sie schon mal einen Engel gesehen?: Hebt u ooit een engel gezien?; Hebt u al eens een engel gezien?
Mir ist ein ehrlicher Teufel lieber als ein scheinheiliger Engel.: Ik heb liever een eerlijke duivel dan een schijnheilige engel.
Es fliegt ein Engel durch das Zimmer.: Er gaat een dominee voorbij.
Wird man, wenn man stirbt, ein Skelett oder ein Engel?: Word je als je doodgaat een skelet of een engel?

Baby:: baby
Cherub:: cherub; cherubijn
Hase:: haas; konijn
Herzbube:: hartenboer
Kätzchen:: katje
Knuddelbär:: teddybeer
Maus:: muis
Schatz:: schat
Schnecke:: bolus; griet; krul; mokkel; slak; slakkenhuis; slekke; wenteltrap
Sonnenschein:: zonneschijn
Spatz:: mus

Met vrouwen zijn er twee mogelijkheden: ofwel is de vrouw een engel, ofwel leeft ze nog.
Met vrouwen zijn er twee mogelijkheden: ofwel de vrouw is een engel, ofwel ze leeft nog.