Was heißt »Baby« auf Niederländisch?
Das Substantiv »Baby« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- baby (männlich)
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Er schläft wie ein Baby.
Hij slaapt als een roos.
Das Baby schläft noch.
De baby slaapt nog.
Wir brauchen jemanden, der auf das Baby aufpasst, während wir fort sind.
Wij hebben iemand nodig die op de baby past terwijl we weg zijn.
Warum weint das Baby?
Waarom huilt de baby?
Das Baby ist eingeschlafen.
De baby viel in slaap.
Ich gebe meinem Baby die Brust.
Ik geef mijn kind de borst.
Das Baby weinte die ganze Nacht.
De baby huilde de hele nacht door.
Das Baby schläft.
De baby is aan het slapen.
Das Baby weint.
De baby huilt.
De baby is aan het huilen.
Sie erwartet im Juni ein Baby.
Ze verwacht een kind in juni.
Das Baby kann laufen.
De baby kan lopen.
Das Baby scheint zu schlafen.
Het kindje schijnt te slapen.
Das Baby hat ein niedliches Gesicht.
De baby heeft een schattig snoetje.
Sie bekommt nächsten Monat ein Baby.
De volgende maand zal ze bevallen.
Sie ließ ihn ihr Baby nicht anfassen.
Ze liet hem haar baby niet aanraken.
Das Baby ist wach.
De baby is wakker.
Das ist das hässlichste Baby, das ich je gesehen habe.
Dit is de lelijkste baby die ik ooit gezien heb.
Ich stille mein Baby.
Ik geef mijn baby borstvoeding.
Tom spielte mit dem Baby.
Tom speelde met de baby.
Tom heeft met de baby gespeeld.
Das Baby hörte auf zu schreien.
De baby hield op met huilen.
Mein Baby will sprechen.
Mijn baby wil praten.
Ein Baby hat eine empfindliche Haut.
Een baby heeft een gevoelige huid.
Meine Frau hat gerade ein Baby bekommen.
Mijn vrouw heeft net een baby gekregen.
Das Baby ist fünf oder sechs Monate alt.
De baby is vijf of zes maanden oud.
Selbst ein Baby würde es verstehen.
Zelfs een baby zou het begrijpen.
Das Baby läuft noch nicht.
De dreumes loopt nog niet.
De baby loopt nog niet.
Ihr müsst ganz still sein und auf Zehenspitzen gehen. Das Baby schläft.
Jullie moeten heel stil zijn en op jullie tenen lopen. Het baby'tje slaapt.
Sie legte ihr Baby aufs Bett.
Ze legde haar baby op het bed.
Benimm dich nicht wie ein Baby!
Gedraag je niet als een baby!
Das Baby quietschte vor Vergnügen.
De baby schatert van genot.
Habt ihr einen Namen für das Baby ausgesucht?
Hebben jullie een naam gekozen voor de baby?
Sie schläft wie ein Baby.
Ze slaapt als een roos.
Das Baby ist Tom.
Die baby is Tom.
Synonyme
- Braut:
- bruid
- C:
- c
- Engel:
- engel
- Herzbube:
- hartenboer
- Kätzchen:
- katje
- Kind:
- kind
- Knuddelbär:
- teddybeer
- Maus:
- muis
- Säugling:
- zuigeling
- Schatz:
- schat
- Sonnenschein:
- zonneschijn
- Spatz:
- mus
Niederländische Beispielsätze
De baby kruipt.
Wij praatten zachtjes zodat de baby niet wakker zou worden.
Ze is bevallen van een gezonde baby.
Er worden elke seconde over de hele wereld vier baby's geboren.
Lammetjes zijn baby schapen.
De baby's schreeuwen.
De baby is kerngezond.
Übergeordnete Begriffe
- jung:
- jong
- Kind:
- kind
- Mensch:
- mens
- menschlich:
- menselijk
Untergeordnete Begriffe
- Mehrling:
- meerling