Was heißt »trin­ken« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Sie trinkt fast täglich alkoholfreies Bier, weil Bier ihr Lieblingsgetränk ist, sie ja aber nicht täglich Alkohol trinken will.

Ze drinkt bijna elke dag alcoholvrij bier, omdat bier haar favoriete drankje is, maar ze wil niet elke dag alcohol drinken.

Möchtest du noch eine Tasse Kaffee trinken?

Wil je nog een kop koffie drinken?

Weil sie den starken Kaffee getrunken hatte, konnte sie die ganze Nacht nicht schlafen.

Daar ze sterke koffie gedronken heeft, kon ze de hele nacht niet slapen.

Der Kaffee war so heiß, dass ich ihn nicht trinken konnte.

De koffie was zo heet, dat ik hem niet kon drinken.

Ich will jetzt etwas trinken.

Ik wil nu iets drinken.

Er trinkt zu viel.

Hij drinkt te veel.

Er trank ein Glas Rotwein.

Hij dronk een glas rode wijn.

Hij dronk een glaasje rood.

Er trank eine Flasche Wein.

Hij dronk een fles wijn.

Nachts geht er aus, um ein Gläschen zu trinken.

's Nachts gaat hij uit om een glaasje te drinken.

Ich trinke nicht viel Wein.

Ik drink niet veel wijn.

Kinder sollten jeden Tag Milch trinken.

Kinderen zouden elke dag melk moeten drinken.

Ich trinke morgens immer zwei Tassen Kaffee.

Ik drink 's morgens altijd twee kopjes koffie.

Morgens trinke ich immer eine Tasse Kaffee.

's Morgens drink ik altijd een kop koffie.

Man kann Wasser trinken, man kann es aber auch lassen.

Je kunt water drinken, maar dat kun je ook laten.

Water kun je drinken, maar je kunt het ook laten lopen.

Er trinkt nie Alkohol.

Hij drinkt nooit alcohol.

Ein echter deutscher Mann mag keinen Franzosen leiden, doch ihre Weine trinkt er gern.

Een echte Duitse man kan geen Fransman verdragen, maar toch drinkt hij graag zijn wijnen.

Möchten Sie nicht etwas Tee trinken?

Heeft u geen zin in een beetje thee?

Ich habe keine Lust, heute Abend Bier zu trinken.

Ik heb geen zin om vanavond bier te drinken.

Wenn du Auto fährst, trinke nicht!

Als je autorijdt, moet je niet drinken.

Er machte einen Fehler und trank Gift.

Hij vergiste zich en dronk vergif.

Ich trinke nicht viel Bier.

Ik drink niet veel bier.

Hat Mike aufgehört zu trinken?

Is Mike gestopt met drinken?

Darf ich Alkohol trinken?

Mag ik alcohol drinken?

Sie haben zwei Flaschen Wein getrunken.

Ze hebben twee flessen wijn gedronken.

Ich bin mit meinen Freunden ein Bier trinken gegangen.

Ik heb een biertje gepakt met mijn vrienden.

Ich trinke keinen Kaffee.

Ik drink geen koffie.

Wir trinken alles.

Wij drinken alles.

Du hast drei Tassen Kaffee getrunken.

Je hebt drie koppen koffie gedronken.

Ich hatte großen Durst und ich wollte etwas Kaltes trinken.

Ik had grote dorst en ik wou iets kouds drinken.

Ich möchte etwas Wasser trinken.

Ik wil wat water drinken.

Ich hätte gern was zu trinken.

Ik zou graag iets te drinken hebben.

Gleich nach dem heißen Bad trank ich einen Saft.

Onmiddellijk na het warme bad dronk ik wat sap.

Du trinkst zu viel Kaffee.

Ge drinkt te veel koffie.

Je drinkt te veel koffie.

Was trinken Sie?

Wat wilt u drinken?

Wat drinkt u?

Was möchtest du trinken?

Wat zou je graag willen drinken?

Wat wil je drinken?

Die Europäer trinken gerne Wein.

Europeanen drinken graag wijn.

Christoph Kolumbus trank ungefiltertes Meerwasser.

Christoffel Columbus dronk ongefilterd zeewater.

Sie baten mich um etwas zu trinken.

Ze vroegen mij iets om te drinken.

Sechzig Prozent der erwachsenen japanischen Männer trinken regelmäßig Alkohol.

Zestig procent van de volwassen Japanse mannen drinken regelmatig alcoholische dranken.

Er hatte die schlechte Gewohnheit, zu viel Wein zu trinken.

Hij had de slechte gewoonte om teveel wijn te drinken.

Sie trinkt nicht genug Muttermilch.

Zij krijgt te weinig moedermelk binnen.

Er trinkt jeden Tag viel Milch.

Hij drinkt iedere dag veel melk.

Man kann kein Meerwasser trinken, weil es zu salzig ist.

Zeewater kun je niet drinken omdat het te zout is.

Der Mann und die Frau trinken Tee.

De man en de vrouw drinken thee.

Er trinkt nur Wasser.

Hij drinkt alleen water.

Vor allem sei vorsichtig, was du isst und trinkst.

Wees vooral voorzichtig met wat je eet en drinkt.

Ich bin es nicht gewohnt Kaffee ohne Zucker zu trinken.

Ik ben niet gewend om koffie zonder suiker te drinken.

Bitte, trink etwas!

Alsjeblieft, neem een slokje!

Ich trinke keinen Alkohol.

Ik drink geen alcohol.

Gib mir etwas Kaltes zu trinken.

Geef me iets kouds om te drinken.

Ich trank etwas von der Milch, den Rest stellte ich in den Kühlschrank.

Ik heb wat melk gedronken en de rest in de koelkast bewaard.

Italiener trinken oft Kaffee.

Italianen drinken vaak koffie.

Ich würde gerne einen Kaffee trinken.

Ik zou een koffie willen drinken.

Ich möchte Wasser trinken.

Ik wil water drinken.

Gestern wurde viel getrunken.

Er werd gisteren veel gedronken.

Ich habe zu viel getrunken. Mein Gesicht ist geschwollen.

Ik heb te veel gedronken. Mijn gezicht is gezwollen.

Ich trank gewöhnlich Bier.

Ik was gewend om bier te drinken.

Ich will etwas Kaltes trinken.

Ik wil iets kouds drinken.

Lässt du deine Kinder Kaffee trinken?

Laat gij uw kinderen koffie drinken?

Im Sommer ist es notwendig, viel Wasser zu trinken, wenn man schwitzt.

In de zomer is het essentieel om veel water te drinken als we zweten.

Sie trinken Tee im Wohnzimmer.

Zij drinken thee in de woonkamer.

Echte Männer trinken Tee.

Echte mannen drinken thee.

John hat viele Flaschen Wein getrunken.

John dronk veel flessen wijn.

Ich trinke niemals Tee mit Zitrone.

Ik drink nooit thee met citroen.

Ich trank früher Bier.

Ik dronk gewoonlijk bier.

Möchtest du was trinken?

Wil je wat drinken?

Wil je iets om te drinken?

Möchtest du vor dem Abendessen einen Schluck zu trinken?

Wil je misschien een drankje voor het avondeten?

Sie gab ihm etwas Warmes zu trinken.

Ze gaf hem wat warms te drinken.

Ich kann keinen Alkohol trinken.

Ik kan geen alcohol drinken.

Gegen die Schläfrigkeit werde ich mal einen Kaffee trinken und mich dem Wind draußen aussetzen.

Voor de slaperigheid neem ik een koffie en ga ik buiten wat frisse lucht opsnuiven.

Ich trinke gern Holundersaft.

Ik hou van vlierbessensap.

Ich habe in dem Café eine Tasse Kaffee getrunken.

Ik heb in het café een kopje koffie gedronken.

Ich wusste nicht, dass er so viel getrunken hatte.

Ik wist niet dat hij zoveel gedronken had.

Ich trinke Kaffee.

Ik drink koffie.

Nur Naoko trinkt Kaffee.

Alleen Naoko drinkt koffie.

Ich kann keinen Kaffee trinken.

Ik kan geen koffie drinken.

Ich war mit meinen Freunden Bier trinken.

Ik ben bier wezen drinken met mijn vrienden.

Ich trinke nie Wein.

Ik drink nooit wijn.

Ich habe einen Liter Kaffee getrunken.

Ik heb een liter koffie gedronken.

Sie trinkt jeden Morgen eine Flasche Milch.

Ze drinkt iedere ochtend een fles melk.

Ich habe gestern zu viel Bier getrunken.

Ik heb gister te veel bier gedronken.

Wir haben viel Alkohol getrunken.

We hebben veel alcohol gedronken.

Ich kann kein Bier mehr trinken.

Ik kan niet nog meer bier drinken.

Ik kan geen bier meer drinken.

Das Mädchen trinkt Tee.

Het meisje drinkt thee.

Ich trinke normalerweise viel Milch.

Ik drink gewoonlijk veel melk.

Tom kennt nicht den Unterschied zwischen trinken und saufen.

Tom kent het verschil niet tussen drinken en zuipen.

Er hat wieder angefangen zu trinken.

Hij is weer begonnen met drinken.

Sie hat wieder angefangen zu trinken.

Zij is weer begonnen met drinken.

Er hat aufgehört zu trinken.

Hij is gestopt met drinken.

Wie viel habt ihr gestern getrunken?

Hoeveel hebben jullie gisteren gedronken?

Tom trinkt zu Hause nie Bier.

Tom drinkt thuis nooit bier.

Ich trinke nie.

Ik drink nooit.

Er trank Bier.

Hij dronk bier.

Tom hat zu viel getrunken.

Tom heeft te veel gedronken.

Tom hat die Kool-Aid getrunken.

Tom heeft de Kool-Aid gedronken.

Tom trank Kaffee, während Maria eine Zigarette rauchte.

Tom dronk koffie terwijl Mary een sigaret rookte.

Er trinkt ab und zu mal Wein.

Hij drinkt af en toe wijn.

Ich trinke kein Wasser.

Ik drink geen water.

Tom trinkt nur Kaffee.

Tom drinkt alleen koffie.

Weder rauche ich, noch trinke ich.

Ik rook noch drink.

Synonyme

an­sto­ßen:

toasten

fei­ern:

vieren

ge­neh­mi­gen:

goedvinden

inwilligen

toelaten

ze­chen:

pimpelen

pooien

Antonyme

es­sen:

eten

schaften

fres­sen:

vreten

Niederländische Beispielsätze

• Ik kan dat niet drinken, omdat ik niet weet wat het is.

• Mijn vader probeert te stoppen met drinken.

• Je moet stoppen met drinken.

• Ik ben het niet gewoon rode wijn te drinken.

• Op dit moment ben ik een biertje aan het drinken.

• Gaan we iets drinken?

• Ik ben gestopt met roken en drinken.

• Ik ben van plan nooit meer te drinken.

• Wil je iets te drinken?

• Ik zou wat willen drinken.

• Wil je iets drinken?

• Willen jullie iets drinken?

• Er is precies genoeg tijd om er eentje te drinken.

• We drinken water.

• We drinken te weinig water.

• Zij drinken niet.

• Geef Tom iets te drinken.

• Vogels drinken water.

• Ik ben zijn bier aan het drinken.

• De inwoners van Gaza drinken vervuild water.