Was heißt »krank« auf Niederländisch?

Das Adjektiv »krank« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:

  • ziek

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Du bist krank, du musst dich ausruhen.

Je bent ziek, je moet rusten.

Je bent ziek, je moet uitrusten.

Ich bin zu Hause geblieben, da ich krank war.

Ik bleef thuis omdat ik ziek was.

Er konnte nicht kommen, weil er krank war.

Hij kon niet komen, omdat hij ziek was.

Ich glaube, dass sie krank ist.

Ik veronderstel dat ze ziek is.

Sie sah aus, als wäre sie lange krank gewesen.

Ze zag eruit alsof ze lange tijd ziek geweest was.

Er war vielleicht krank.

Hij was misschien ziek.

Seit wann ist sie krank?

Sinds wanneer is zij ziek?

Gestern war ich krank.

Gisteren was ik ziek.

Er ist sehr krank.

Hij is erg ziek.

Er sieht so als, als wäre er krank gewesen.

Hij ziet eruit alsof hij ziek is geweest.

Er war letzte Woche krank.

Hij was vorige week ziek.

Er sieht krank aus.

Hij lijkt ziek.

Ich habe gehört, dass Robert krank ist.

Ik heb gehoord dat Robert ziek is.

Man sagt, er sei schwer krank.

Men zegt dat hij ernstig ziek is.

Ich bin krank!

Ik ben ziek.

Er ist krank.

Hij is ziek.

Ich fürchte, er ist krank.

Ik vrees dat hij ziek is.

Wenn ich gewusst hätte, dass du krank warst, hätte ich dich im Krankenhaus besucht.

Als ik had geweten dat je ziek was, had ik je in het ziekenhuis bezocht.

Meine Mutter ist seit letztem Monat krank.

Mijn moeder is sinds de vorige maand ziek.

Harry wurde schwer krank.

Harry werd zwaar ziek.

Er kann nicht krank sein.

Hij kan niet ziek zijn.

Die ganze Familie lag krank im Bett.

Het ganse gezin lag ziek in bed.

Het hele gezin lag ziek in bed.

Sie gab vor, krank zu sein.

Zij deed alsof ze ziek was.

Ich wurde krank.

Ik werd ziek.

Mein Bruder ist seit gestern krank.

Mijn broer is ziek sinds gisteren.

Ich kann nicht kommen, da ich krank bin.

Ik kan niet komen want ik ben ziek.

Sie war bereits eine Woche lang krank, als man den Arzt rief.

Ze was al een week ziek toen de dokter werd gebeld.

Der Hund sieht krank aus.

De hond ziet er ziek uit.

Sie konnte nicht kommen, weil sie krank war.

Ze kon niet komen omdat ze ziek was.

Ich war krank.

Ik was ziek.

Er hält sich für krank.

Hij beschouwt zichzelf ziek.

Meine Großmutter ist krank.

Mijn grootmoeder is ziek.

Bist du krank?

Ben je ziek?

Er sagte, dass sein Vater krank sei, aber das war gelogen.

Hij zei dat zijn vader ziek was, maar dat was een leugen.

Er ist nicht krank.

Hij is niet ziek.

Möglicherweise war er krank.

Misschien was hij ziek.

Es beunruhigt mich sehr, dass sie krank ist.

Dat ze ziek is, maakt mij erg ongerust.

Sie wurde sehr krank.

Ze werd heel ziek.

Ich glaube, dass Yumi krank ist.

Ik denk dat Yumi ziek is.

Sie ist seit voriger Woche krank.

Ze is sinds de vorige week ziek.

Sie ist seit letzter Woche krank.

Ze is sinds vorige week ziek.

Tom ist schon lange nicht mehr krank gewesen.

Tom is al lang niet meer ziek geweest.

Wer hat dir gesagt, dass ich krank war?

Wie heeft je verteld dat ik ziek was?

Es macht mich krank.

Ik word er ziek van.

Ik word er misselijk van.

Seine Mutter sagte, dass er seit fünf Wochen krank im Bett liege.

Zijn moeder zei dat hij sinds vijf weken ziek in bed lag.

Erst dachte ich, sie wäre krank.

Eerst dacht ik dat ze ziek was.

Bob liegt jetzt seit einer Woche krank im Bett.

Bob ligt nu al een week ziek in bed.

Er erzählte mir, dass sie krank war.

Hij vertelde me dat zij ziek was.

Tom ist krank.

Tom is ziek.

Tom sieht krank aus.

Tom ziet er ziek uit.

Sie starb, nachdem sie lange Zeit krank gewesen war.

Ze stierf na een lang ziekbed.

Ich bin nicht krank.

Ik ben niet ziek.

Du bist krank.

Je bent ziek!

Sie waren nicht krank.

Ze waren niet ziek.

Wir waren nicht krank.

Wij waren niet ziek.

Er war nicht krank.

Hij was niet ziek.

Sie war anscheinend krank.

Zij is kennelijk ziek geweest.

Richard sagte, seine Mutter wäre krank, was eine Lüge war.

Richard zei dat zijn moeder ziek was, wat gelogen was.

Er scheint sehr lange krank gewesen zu sein.

Hij schijnt lange tijd ziek te zijn geweest.

Meredith fragte mich, ob ich krank sei.

Meredith vroeg me of ik ziek was.

Sie ist sehr krank.

Zij is erg ziek.

Als ich heute Morgen aufwachte, fühlte ich mich krank.

Toen ik vanochtend wakker werd, voelde ik me ziek.

Ich bin etwas krank.

Ik ben een beetje ziek.

Hurra! Chemie fällt aus! Die Lehrerin ist krank geworden!

Hoera! Scheikunde valt uit! De lerares is ziek!

Maria hat so hart gearbeitet, dass sie krank geworden ist.

Maria heeft zo hard gewerkt dat ze er ziek van is geworden.

Ist Tom krank?

Is Tom ziek?

Tom fühlte sich krank.

Tom voelde zich ziek.

Du siehst krank aus. Bist du's auch?

Je ziet er ziek uit. Is dat ook zo?

Du siehst nicht sehr gut aus. Bist du krank?

Je ziet er niet goed uit. Ben je ziek?

Tom kann nicht krank sein.

Tom kan niet ziek zijn.

Wie lange sind Sie schon krank?

Hoelang bent u al ziek?

Sie war drei Wochen krank.

Ze was drie weken ziek.

Ich hörte, dass er seit letztem Monat krank ist.

Ik hoorde dat hij sinds vorige maand ziek is.

Hallo, Liebling! Warum bist du noch im Bett? Bist du krank?

Hallo schat! Waarom ben je nog steeds in bed? Ben je ziek?

Ich habe keine Zeit, um krank zu sein.

Ik heb geen tijd om ziek te zijn.

Er ging zur Arbeit, obwohl er krank war.

Hij ging werken, ook al was hij ziek.

Bin ich krank, Herr Doktor?

Ben ik ziek dokter?

Dein Bruder ist krank.

Jouw broer is ziek.

Ihr Bruder ist krank.

Jullie broer is ziek.

Eines meiner Kinder ist krank.

Een van mijn kinderen is ziek

Wie krank ist Tom?

Hoe ziek is Tom?

Tom ist schon seit drei Tagen krank.

Tom is al drie dagen ziek.

Warst du krank?

Was je ziek?

Waren Sie krank?

Was u ziek?

Wart ihr krank?

Waren jullie ziek?

Sie sagte, dass sie krank sei.

Ze zei dat ze ziek was.

Obwohl er krank war, ging der Junge doch zur Schule.

Ook al was hij ziek, de jongen ging toch naar school.

Meine Kinder sind krank.

Mijn kinderen zijn ziek.

Sie fühlte sich krank.

Ze voelde zich ziek.

Das Mädchen ist krank.

Het meisje is ziek.

Der Baum ist krank.

De boom is ziek.

Ich kann nicht kommen, weil ich krank bin.

Ik kan niet komen omdat ik ziek ben.

Alle wurden krank.

Iedereen werd ziek.

Bin ich echt krank?

Ben ik echt ziek?

Tom wurde kränker.

Tom werd zieker.

Synonyme

ar­beits­un­fä­hig:
arbeidsongeschikt
ha­ben:
hebben
lei­den:
lijden

Sinnverwandte Wörter

ab­surd:
absurd

Antonyme

ge­sund:
gezond

Niederländische Beispielsätze

  • Hij werd ongeneeslijk ziek.

  • Ik voel me ziek.

  • De verleiding om me ziek te melden, is groot.

  • Het heeft geen zin om te doen alsof je ziek bent.

Untergeordnete Begriffe

see­krank:
zeeziek

Krank übersetzt in weiteren Sprachen:

Quellen:
  1. [Übersetzungen] Wiktionary-Autoren: krank. In: Wiktionary – Das freie Wörterbuch, 2023, [online] de.wiktionary.org, CC BY-SA 3.0
  2. [Synonyme] OpenThesaurus-User: krank. In: OpenThesaurus – Das freie Wörterbuch für Synonyme, 2023, [online] openthesaurus.de, CC BY-SA 4.0
  3. [Beispielübersetzungen] User-generated content: Satz Nr. 883, 344478, 347958, 350172, 352084, 352779, 352811, 353764, 369180, 370200, 396011, 404638, 406930, 408602, 448234, 450240, 484857, 509739, 608369, 608642, 665931, 728346, 729158, 754244, 801358, 809965, 824443, 880796, 931217, 938924, 963151, 1042740, 1180049, 1204193, 1307447, 1390228, 1450557, 1475717, 1514556, 1546050, 1546052, 1561469, 1568631, 1600651, 1790774, 1811947, 1853437, 1931797, 1940718, 2008127, 2050229, 2366259, 2366270, 2366280, 2366285, 2366289, 2400421, 2656203, 2897064, 3315989, 3523072, 3681062, 3712425, 4461695, 4537433, 4932090, 4943149, 4955154, 4987301, 5212907, 5394595, 5897515, 5982724, 6066510, 6463232, 6488545, 6540300, 6703423, 6703425, 6864333, 7327350, 7361239, 7466816, 7466817, 7466818, 7479561, 7816654, 7917031, 7939663, 8100285, 8230476, 8470974, 10040795, 10329735, 10593706, 8810793, 8982891, 7703712 & 4306040. In: tatoeba.org, CC BY 2.0 FR