Was heißt »Vergangenheit« auf Niederländisch?
Das Substantiv »Vergangenheit« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- verleden tijd (männlich)
- verleden (sächlich)
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Die Vergangenheit kann man nur kennen, nicht ändern. Die Zukunft kann man nur ändern, nicht kennen.
Het verleden kan men slechts kennen, niet veranderen. De toekomst kan men slechts veranderen, niet kennen.
Het verleden kan men kennen, maar niet veranderen. De toekomst kan men veranderen, maar niet kennen.
Es ist zwecklos, in Zeiten einer Krise die Vergangenheit zu idealisieren.
In tijden van crisis moet je nooit het verleden gaan idealiseren.
Zukunft braucht Vergangenheit.
De toekomst heeft het verleden nodig.
Das gehört der Vergangenheit an.
Dat behoort tot het verleden.
Dat is verleden tijd.
Tom steckt in der Vergangenheit fest.
Tom zit vast in het verleden.
Mach dir über die Vergangenheit keine Gedanken!
Maak je geen zorgen over het verleden.
Die Vergangenheit wird nie zurückkehren, die Zukunft kennt noch keiner.
Het verleden zal nooit terugkeren; de toekomst kent nog niemand.
Tom ist stolz auf seine Vergangenheit.
Tom is trots op zijn verleden.
Die Vergangenheit ist vorbei und die Zukunft ist noch nicht da.
Het verleden is voorbij en de toekomst is er nog niet.
Wir Wiener blicken vertrauensvoll in unsere Vergangenheit.
Wij Weners kijken met vertrouwen naar ons verleden.
Die Vergangenheit kommt nie mehr zurück.
Het verleden komt nooit terug.
Das ist Vergangenheit.
Het is iets van het verleden.
Hat Tom euch von seiner Vergangenheit erzählt?
Heeft Tom jullie over zijn verleden verteld?
Synonyme
- Geschichte:
- geschiedenis
- Jugend:
- jeugd
Antonyme
Niederländische Beispielsätze
Dat mensen niet veel leren van de lessen uit het verleden is de belangrijkste les die het verleden ons te leren heeft.