Was heißt »gefallen« auf Niederländisch?
Das Verb »gefallen« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- bevallen
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Mir hat der Film sehr gut gefallen. Und wie hat er Ihnen gefallen?
Ik vond de film heel goed. En wat vond u ervan?
Es gefällt mir sehr gut.
Dat vind ik erg leuk.
Deine Brille ist auf den Boden gefallen.
Jouw bril is op de vloer gevallen.
Dieser Gedanke gefällt mir nicht.
Dit idee bevalt mij niet.
Eine Gabel ist vom Tisch gefallen.
Een vork viel van de tafel.
Die Würfel sind gefallen.
De teerling is geworpen.
Das wird Papa nicht gefallen.
Dat zal papa niet leuk vinden.
Er ist in den Graben gefallen.
Hij is in de gracht gevallen.
Unser Projekt ist ins Wasser gefallen.
Ons project is in het water gevallen.
Kurze Haare gefallen mir.
Kort haar vind ik leuk.
Dieser Fotoapparat gefällt mir nicht.
Ik hou niet van die camera.
Ik hou niet van die fotocamera.
Das Geschenk gefiel ihr.
Het geschenk beviel haar.
Mir gefällt deine neue Haarfarbe.
Ik vind je nieuwe haarkleur mooi.
Ich glaube, dass Maria Juan gefällt.
Ik denk dat Juan Mary graag mag.
Mir gefällt der langsame Rhythmus dieses Liedes.
Ik hou van het trage ritme van dat liedje.
Wenn ich mal was finde, was mir gefällt, ist es immer zu teuer.
Steeds wanneer ik iets vind dat me bevalt, is het te duur.
Unser Sohn ist gefallen.
Onze zoon stierf in de strijd.
Der Schnee, der gestern gefallen ist, ist kein Pappschnee. Es ist unmöglich, Schneebälle daraus zu machen.
De sneeuw die gisteren is gevallen, is geen paksneeuw. Het is onmogelijk er sneeuwballen van te maken.
Ich bin durch die Prüfung gefallen.
Ik ben gezakt voor het examen.
Unser Sohn ist im Krieg gefallen.
Onze zoon is gestorven tijdens de oorlog.
Onze zoon is in de oorlog gestorven.
Nun ist bei mir der Groschen gefallen.
Nu valt mijn nikkel.
Mijn nikkel is nu gevallen.
Mijn frank is nu gevallen.
Het kwartje is nu gevallen.
Ihr neues Kleid gefällt ihr.
Ze is blij met haar nieuwe jurk.
Er ist im Krieg gefallen.
Hij is gesneuveld.
Heute Morgen ist die Temperatur unter null Grad gefallen.
Deze morgen is de temperatuur onder nul gezakt.
Der ganze Zucker ist auf die Erde gefallen.
Alle suiker is op de grond gevallen.
Diese Art Haus gefällt mir nicht.
Ik hou niet van zulke huizen.
Dergelijke huizen bevallen mij niet.
Der graue Pulli gefällt mir mehr als der violette.
De grijze trui vind ik leuker dan de paarse.
Mir gefällt Frauenfußball besser.
Ik hou meer van vrouwenvoetbal.
Seine Nase gefällt mir nicht.
Zijn neus bevalt me niet.
Er hat einen Baum im Garten gefällt.
Hij heeft een boom omgehakt in de tuin.
Hij heeft een boom in de tuin geveld.
Mir gefällt das nicht.
Ik vind dit niet leuk.
Das gefällt mir.
Dat is waar ik van hou.
Wir hoffen, dir gefällt diese Aufführung.
We hopen dat je van de voorstelling zult genieten.
Er gefällt mir sehr, aber ich ihm nicht.
Hij beviel me zeer, maar ik niet aan hem!
Keinem gefällt es.
Niemand vindt het leuk.
Auf jeden Fall gefällt mir das nicht.
Hoe dan ook, dit bevalt me niet.
Was gefällt dir an der Weihnachtszeit am besten?
Wat vind je het leukste aan het kerstseizoen?
Das gefiel ihm.
Hij vond dat leuk.
Dat vond hij leuk.
Das gefiel ihr.
Dat vond ze leuk.
Ze vond dat leuk.
Mir gefallen Liebesgeschichten.
Ik hou van liefdesverhalen.
Ehrlich gesagt, gefällt mir deine Idee nicht.
Eerlijk gezegd bevalt je idee me niet.
Dieser gefällt mir nicht.
Ik vind deze niet leuk.
Das gefiele mir.
Dat zou ik leuk vinden.
Dat zie ik wel zitten.
Dat zou ik graag willen.
Tom gefällt es nicht, wie Mary ihren Hund behandelt.
De manier waarop Maria haar hond behandelt, vindt Tom niet leuk.
Du musst es tun, ob es dir nun gefällt oder nicht.
Je moet het doen, of je het nu leuk vindt of niet.
Ihr gefällt das Muster auf dem Teller.
Ze houdt van de tekening op het bord.
Was gefällt dir besser, das Meer oder die Berge?
Wat vind je leuker, de zee of de bergen?
Es gefällt mir nicht, was er sagte.
Ik vond niet leuk wat hij zei.
Wie hat es dir gefallen?
Hoe vond je het?
Zeit totzuschlagen ist nicht sinnlos, wenn es dir gefällt.
Tijd verdoen, als je het leuk vindt, is niet zinloos!
Eure Stadt gefällt mir.
Ik hou van jullie stad.
Mir gefällt ihr Gesicht nicht.
Ik hou niet van haar gezicht.
Ich glaube, Tom hätte das gefallen.
Ik denk dat Tom dat leuk gevonden zou hebben.
Er kam auf die Universität, nachdem er zweimal durch die Prüfung gefallen war.
Hij begon de universiteit nadat hij twee maal gezakt was in de examens.
Mir gefällt sehr, was du geschrieben hast, und ich bin damit völlig einverstanden.
Ik hou van wat je hebt geschreven, en ik ben het helemaal met je eens.
Die ganze Nacht lang ist Schnee gefallen. An diesem Morgen haben die Kinder des Dorfes einen Schneemann gebaut. Eine Mohrrübe bildet seine Nase.
De hele nacht is sneeuw gevallen. 's Ochtends hebben de kinderen van het dorp een sneeuwman gemaakt. Een wortel verbeeldt zijn neus.
Was gefällt dir an Tom?
Wat vind je leuk aan Tom?
Tom hat einen Kirschbaum gefällt.
Tom heeft een kersenboom omgehakt.
Der Sommer gefällt mir am besten.
Ik hou het meest van de zomer.
Ihm gefallen Tiger.
Hij houdt van tijgers.
Mir gefällt mein Job.
Ik hou van mijn werk.
Diese Farbe gefällt mir.
Ik hou van die kleur.
Ik hou van deze kleur.
Es wird Tom hier gefallen.
Tom zal het hier leuk vinden.
Ich bin ins Wasser gefallen.
Ik ben in het water gevallen.
Tom ist ins Wasser gefallen.
Tom viel het water in.
Tom viel in het water.
Wie gefällt es dir?
Hoe bevalt het je?
Es ist ein scharfes Urteil gegen die Regierung gefällt worden.
Er werd een hard oordeel over de regering geveld.
Ich war ins Wasser gefallen.
Ik was in het water gevallen.
Ich kann dieses Spiel nicht spielen. Es gefällt mir nicht.
Ik kan dit spel niet spelen. Ik hou er niet van.
Mir gefällt dein Auto.
Ik vind je auto leuk.
Ich lasse mir ja vieles gefallen, aber irgendwann ist das Maß voll.
Ik kan veel hebben maar ooit is de maat vol.
Ich war nicht der Einzige, dem dieser Film nicht gefallen hat.
Ik was niet de enige die die film niet leuk vond.
Mir hat Biologie nie gefallen.
Ik heb nooit van biologie gehouden.
Ich kenne niemanden, dem diese Filme gefallen.
Ik ken niemand die deze films leuk vindt.
Ihr gefiel alles an ihm.
Zij vond alles aantrekkelijk aan hem.
Hat dir die Ausstellung gefallen?
Heb je genoten van de expositie?
Das lasse ich mir nicht mehr gefallen.
Ik zal het niet meer tolereren.
Als Tom drei war, ist er aus seinem Etagenbett gefallen.
Toen Tom drie was, is hij uit zijn stapelbed gevallen.
Esperanto gefällt mir.
Ik vind Esperanto leuk.
Welches Auto gefällt dir am besten?
Wat is jouw lievelingsauto?
Hat es dir hier gefallen?
Vond je het hier leuk?
Ich wusste, dir würde Boston gefallen.
Ik wist dat je Boston leuk zou vinden.
Deine Fotos gefallen mir sehr gut.
Ik vind je foto's heel goed.
Mir gefällt deine Art zu lachen.
Ik vind je manier van lachen leuk.
Mir gefällt ungemein, wie du lachst.
Ik hou echt van de manier waarop je lacht
Marias Mann gefallen Brünette.
De man van Maria houdt van brunettes.
Sportarten gefallen Tom nicht wirklich.
Tom houdt niet echt van sporten.
Welche gefällt dir am meisten?
Welke vind je het leukst?
Maria wäre beinahe in Ohnmacht gefallen.
Mary viel bijna flauw.
Meinen Eltern gefällt meine Freundin nicht.
Mijn ouders zijn niet gecharmeerd van mijn vriendin.
Tom gefiele es in Australien nicht.
Tom vond het niet erg prettig in Australië.
So gefällst du mir.
Zo zie ik je graag.
Ich wusste, dass dir Australien gefallen würde.
Ik wist dat je Australië leuk zou vinden.
Mir gefällt dieses Haus nicht.
Ik vind dit huis niet leuk.
Mein Pferd ist in den Fluss gefallen, und ein Krokodil hat mir das Bein abgebissen.
Mijn paard viel in de rivier en een krokodil beet mijn been eraf.
Wenn dir das nicht gefällt, höre ich auf.
Als je dat niet fijn vindt, hou ik ermee op.
Als dat je niet bevalt, hou ik ermee op.
Ihre Art zu reden gefällt mir sehr.
Ik hou erg van haar manier van spreken.
Ich glaube, das Buch wird ihr gefallen.
Ik denk dat dat ze dit boek leuk zal vinden.
Welcher Teil des Films hat dir am besten gefallen?
Welk deel van de film vond je het leukst?
Die Vase ist vom Tisch gefallen.
De vaas viel van de tafel.
Synonyme
- ansprechen:
- aanspreken
- entgegenkommen:
- tegemoetkomen
- lieben:
- liefhebben
- mögen:
- mogen
- selig:
- zalig
- stehen:
- staan
- tot:
- dood
Niederländische Beispielsätze
De volgende maand zal ze bevallen.
Ze is bevallen van een gezonde baby.