Was heißt »Wind« auf Niederländisch?
Das Substantiv »Wind« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- wind
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Ihr kennt den Satz, wir ernten, was wir säen. Ich habe den Wind gesät und hier ist mein Sturm.
Jullie kennen de uitdrukking, dat we oogsten wat we zaaien. Ik heb de wind gezaaid en hier is mijn storm.
Heute weht ein kalter Wind.
Vandaag waait er een koude wind.
Heute gibt es keinen Wind.
Er staat geen wind vandaag.
Heute gibt es überhaupt keinen Wind.
Vandaag is er helemaal geen wind.
Wer Wind sät, wird Sturm ernten.
Wie wind zaait, zal storm oogsten.
Bambus biegt sich im Wind.
Bamboe buigt zich in de wind.
Es blies ein kräftiger Wind.
Er stond een straffe wind.
Dieser Wind ist ein Vorzeichen für einen Sturm.
Deze wind is een voorteken van een storm.
Der Wind weht von Osten.
De wind waait uit het oosten.
Der Wind küsste sanft die Bäume.
De wind kuste de bomen teder.
Er weiß woher der Wind weht.
Hij weet van waar de wind komt.
Gegen die Schläfrigkeit werde ich mal einen Kaffee trinken und mich dem Wind draußen aussetzen.
Voor de slaperigheid neem ik een koffie en ga ik buiten wat frisse lucht opsnuiven.
Der Wind ist heute kalt.
De wind is vandaag koud.
Starke Winde zerrten das Laub vom Baum.
Harde wind rukte de bladeren van de boom.
Tom kennt nicht den Unterschied zwischen einem Wind, einem Sturm und einem Orkan.
Tom kent het verschil niet tussen een wind, een storm en een orkaan.
Sie hat alle meine Warnungen in den Wind geschlagen.
Ze heeft al mijn waarschuwingen in de wind geslagen.
Es gab gestern keinen Wind.
Er was helemaal geen wind gisteren.
Ein kalter Wind weht vom Meer.
Er blaast een koude zeewind.
Er dreht den Mantel nach dem Wind.
Hij draait zijn huik naar de wind.
Dieser Wind ist Zeichen eines Sturms.
Deze wind is een teken voor een storm.
Es ist alles andere als nötig, dass meine Familienangehörigen davon Wind bekommen.
Het is allesbehalve nodig dat mijn familie daar weet van heeft.
Der Wind stürzte die Bäume um.
De wind wierp de bomen omver.
Der kalte Wind blies ihr ins Gesicht.
De koude wind blies in haar gezicht.
Ein kalter Wind blies über den offenen Bahnsteig.
Een koude wind blies over het open perron.
Es kam ein starker Wind auf.
Er stak een sterke wind op.
Wer gegen den Wind pisst, bekommt nasse Hosen.
Wie tegen de wind in piest, krijgt een natte broek.
Hohe Bäume fangen viel Wind.
Hoge bomen vangen veel wind.
Der Wind bläst mir ins Gesicht.
De wind waait in mijn gezicht.
Ein Schiff, das nur auf Reede oder im Hafen liegt, bringt nichts ein. Es muss sich Wind und Wellen aussetzen.
Een schip dat alleen maar op de rede of in de haven ligt, levert niets op. Het moet blootgesteld zijn aan wind en golven.
Eine Einkaufstüte segelte, vom Wind getragen, über die Straße und verkroch sich unter einem parkenden Auto.
Een boodschappentas zeilde met de wind naar de overkant, en verstopte zich onder een geparkeerde auto.
Tom weiß, woher der Wind weht.
Tom weet van waar de wind waait.
Der Wind weht aus Nordost.
De wind waait uit het noordoosten.
Der Wind weht von Westen her.
De wind waait uit het westen.
Was für ein starker Wind!
Wat een harde wind!
Der Wind war stark.
De wind was sterk.
Synonyme
Niederländische Beispielsätze
Je hebt een wind gelaten.
Ik kreeg de wind van voren omdat ik de eerste de beste yoghurt had gekocht en niet op de houdbaarheidsdatum had gelet.