Was heißt »Was­ser« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Ein Schwamm saugt Wasser auf.

Een spons neemt water op.

Baumwolle nimmt Wasser auf.

Katoen neemt water op.

Dieses Glas enthält Wasser.

Dit glas bevat water.

Nur Wasser, bitte.

Alleen water, alstublieft.

Zucker löst sich in Wasser.

Suiker lost op in water.

Und es gibt nicht einmal genug Wasser.

En er is zelfs niet genoeg water.

Die Pflanzen nehmen Wasser aus dem Boden auf.

De planten nemen water op uit de grond.

Luft ist für den Menschen, was Wasser für den Fisch ist.

Lucht is voor mensen wat water is voor vissen.

Ich hätte gern ein Glas Wasser.

Mag ik alstublieft een glas water?

Ik wil een glaasje water.

Der Eimer war voll mit Wasser.

De emmer was vol water.

Hier ist ein bisschen Wasser.

Hier is wat water.

Wir haben genug Wasser.

We hebben genoeg water.

Ich will Wasser.

Ik wil water.

Schütten Sie das Mehl in eine Schale und fügen Sie dann, während Sie das Ganze mit einem Holzlöffel oder einem Paar Stäbchen umrühren, nach und nach das warme Wasser hinzu.

Giet de bloem in een kom en voeg dan, terwijl u het geheel met een houten lepel of een paar eetstokjes doorroert, geleidelijk het warme water toe.

Ich taufe mit Wasser.

Ik doop met water.

Katzen mögen kein Wasser.

Katten houden niet van water.

Man kann Wasser trinken, man kann es aber auch lassen.

Je kunt water drinken, maar dat kun je ook laten.

Water kun je drinken, maar je kunt het ook laten lopen.

Ich bekomme niemals die Gelegenheit, auch etwas vorzubringen, weil Emma mir immer das Wasser abgräbt.

Ik krijg nooit eens de gelegenheid om ook wat in te brengen, want Emma maait steeds het gras voor mijn voeten weg.

Fische leben im Wasser.

Vissen leven in het water.

Vissen leven in water.

Wie ist hier das Wasser?

Hoe is het water hier?

Das Wasser ist gut.

Het water is goed.

Wenn Eis schmilzt, wird es Wasser.

IJs wordt water wanneer het smelt.

Der Krug geht so lange zum Wasser, bis er bricht.

De kruik gaat zo lang te water, tot zij breekt.

De kruik gaat zo lang te water, tot ze barst.

Wir müssen der Blume Wasser geben.

We moeten de bloem water geven.

Das ist Wasser auf seine Mühle.

Het is water op zijn molen.

Im vierten Stock gibt es kein warmes Wasser, aber im Erdgeschoss schon.

Op de vierde verdieping is er geen warm water, maar op de begane grond wel.

Der Krug geht solange zum Wasser, bis er bricht.

De kruik gaat zo lang te water tot ze barst.

Haben Sie vielleicht einen Eimer Wasser für mich? Ich habe einen Platten.

Heeft u misschien een emmer water voor mij? Ik heb een lekke band.

Das Wasser im See ist kühl.

Het water in het meer is fris.

Stille Wasser sind tief.

Stil water, gevaarlijk water.

Stille waters, diepe gronden.

Stille wateren hebben diepe gronden.

Kühl deinen verbrannten Finger unter fließendem Wasser ab.

Koel uw verbrande vinger met stromend water.

Wasser und Öl sind beide Flüssigkeiten.

Water en olie zijn allebei vloeistoffen.

Unser Projekt ist ins Wasser gefallen.

Ons project is in het water gevallen.

Wasser ist für das Leben unverzichtbar.

Water is onmisbaar voor het leven.

Ich möchte etwas Wasser trinken.

Ik wil wat water drinken.

Wasser ist aus Wasserstoff und Sauerstoff zusammengesetzt.

Water is gevormd uit waterstof en zuurstof.

Es ist kein Wasser mehr in der Flasche.

Er is geen water meer in de fles.

Er zit geen water meer in de fles.

Wasser ist für uns unabdingbar.

Water is onmisbaar voor ons.

Wasser besteht aus Sauerstoff und Wasserstoff.

Water bestaat uit zuurstof en waterstof.

Ich hätte gern noch etwas Wasser.

Ik zou graag wat meer water willen.

Das Wasser gefror.

Het water is bevroren.

Man kann nicht ohne Wasser leben.

Men kan niet leven zonder water.

Bringen Sie mir ein Glas Wasser, bitte.

Breng me een glas water, alstublieft.

Die Substanz ist leicht genug, um im Wasser oben zu schwimmen.

De stof is licht genoeg om op het water te drijven.

Herr Ober! Bringen Sie mir bitte Wasser.

Ober! Breng me alstublieft wat water.

Ein Glas Wasser, bitte!

Een glas water alstublieft!

Man hat das Wasser entgiftet.

Het water werd gezuiverd.

Meine Hand ist in warmem Wasser.

Mijn hand is in warm water.

Er trinkt nur Wasser.

Hij drinkt alleen water.

Das Rohr befördert Wasser vom See zur Fabrik.

De buis voert water uit het meer naar de fabriek.

Bitte kaltes Wasser.

Koud water, alstublieft.

Wasser ist die häufigste Flüssigkeit.

Water is de meest voorkomende vloeistof.

Bitte füll diesen Eimer mit Wasser.

Vul alsjeblieft deze emmer met water.

Vul alstublieft deze emmer met water.

Ich möchte ein Glas Wasser.

Ik wil graag een glaasje water.

Es ist fast kein Wasser in dem Eimer.

Er zit bijna geen water in de emmer.

Die ganze Stadt war unter Wasser.

De hele stad stond onder water.

Wasser gefriert bei 0 °C.

Water bevriest bij 0 graden Celsius.

Water bevriest bij nul graden Celsius.

Ich möchte Wasser trinken.

Ik wil water drinken.

Kein Leben ohne Wasser.

Zonder water geen leven.

Das Wasser ist lauwarm.

Het water is lauw.

Wir haben viel Wasser.

We hebben veel water.

Schau, die Jungen laufen barfuß im Wasser.

Kijk, de jongens lopen met blote voeten in het water.

Luft ist leichter als Wasser.

Lucht is lichter dan water.

Man kann Öl und Wasser nicht vermischen.

Je kunt niet olie en water mengen.

Im Sommer ist es notwendig, viel Wasser zu trinken, wenn man schwitzt.

In de zomer is het essentieel om veel water te drinken als we zweten.

Das Wasser ist nicht trinkbar.

Het water is niet drinkbaar.

Wir hatten kein Wasser zum Trinken.

We hadden geen water om te drinken.

Trockener Sand nimmt Wasser auf.

Droog zand neemt water op.

Es ist wenig Wasser in dem Glas.

Er is weinig water in het glas.

Katzen hassen Wasser.

Katten haten water.

Wasser ist durchsichtig.

Water is doorzichtig.

Wie viel Liter Wasser sind in dem Schwimmbad drin?

Hoeveel liter water is er in dat zwembad?

Milch kocht bei einer höheren Temperatur als Wasser.

Melk kookt op een hogere temperatuur dan water.

Wasser ist wichtig.

Water is belangrijk.

Versuchst Du in trübem Wasser zu angeln?

Probeer je te vissen in troebel water?

Trinke so viel Wasser, wie du möchtest!

Drink zoveel water als je maar wil!

Die Sonne ist schon zur Hälfte im Wasser versunken.

De zon is al voor de helft in het water gezonken.

Der Soldat gab mir Wasser.

De soldaat gaf me water.

Finde eine leere Flasche und fülle sie mit Wasser.

Zoek een lege fles en vul hem met water.

Zoek een lege fles en vul ze met water.

Da ist ein bisschen Wasser in der Flasche.

Er zit een beetje water in de fles.

Wasser ist flüssig.

Water is vloeibaar.

Zucker löst sich in einem Glas Wasser schnell auf.

Suiker lost snel op in een glaasje water.

Holz schwimmt im Wasser.

Hout drijft in water.

Ich trinke kein Wasser.

Ik drink geen water.

Gehe bitte sparsam mit dem Wasser um!

Wees alstublieft zuinig met water.

Bier besteht zu 90 % aus Wasser.

Bier bestaat voor 90% uit water.

Ich esse Obst und trinke Wasser.

Ik eet fruit en drink water.

Ist dort Wasser vorhanden?

Is daar water?

Die Milch war mit Wasser gestreckt.

De melk was verdund met water.

Ohne Luft und Wasser könnte nichts leben.

Zonder lucht en water zou niets kunnen leven.

Wir kochen Wasser.

Wij koken water.

Tom füllt eine Flasche mit Wasser.

Tom vult een fles met water.

Tom is een fles met water aan het vullen.

Ich koche Wasser.

Ik kook water.

Eine Wassermelone ist voller Wasser.

Een watermeloen zit vol water.

Wir haben kein Wasser.

We hebben geen water.

Der Eimer ist voll mit Wasser.

De emmer zit vol met water.

Dieses Wasser ist keimfrei.

Dit water is gesteriliseerd.

In das Boot schwappte Wasser und es drohte zu kentern.

De boot maakte water en kapseisde bijna.

Die Stadt wird mit Wasser vom Fluss versorgt.

De stad wordt met water uit de rivier bediend.

Wasser bitte.

Water graag.

Water alsjeblieft.

Synonyme

Di­hy­dro­gen­mo­no­xid:

diwaterstofmonoxide

Harn:

urine

Lei­tungs­was­ser:

leidingwater

Ödem:

oedeem

Schweiß:

zweet

Trink­was­ser:

drinkwater

Urin:

urine

Niederländische Beispielsätze

• Het water is warm genoeg om erin te zwemmen.

• Het meer levert water aan het dorp.

• In troebel water is het goed vissen.

• Alle bloemen in de tuin zijn verslensd door gebrek aan water.

• Breng het water aan de kook.

• De planten zijn gestorven bij gebrek aan water.

• Ze geeft de bloemen water.

• Het lijk is nog niet boven water gekomen.

• Ik was altijd mijn gezicht met water en zeep.

• Vervuild water kan tot ziekten leiden.

• Er is geen drinkbaar water.

• Het water in die fontein is zeer koud.

• Een vrouw drinkt water.

• Zonder water is landbouw een moederloos kind.

• Ik kan leven zonder water.

• We kunnen onze tenten niet op het strand laten waar ze nu staan. Als we dat doen, zullen ze bij vloed onder water komen te staan.

• Terwijl het strijkijzer opwarmde, schonk Mary gedistilleerd water in het reservoir om stoom op te wekken.

• Er is wat water in de emmer.

• Zuiver water heeft geen smaak.

• Olie zal op water drijven.

Übergeordnete Begriffe

Flüs­sig­keit:

vloeistof

Ge­tränk:

drank

Land­schaft:

landschap

Lö­sung:

oplossing

Untergeordnete Begriffe

Ab­was­ser:

afvalwater

rioolwater

Bach:

beek

Fluss:

rivier

stroom

vloed

vloeien

Glet­scher­was­ser:

Gletsjerwater

Grund­was­ser:

grondwater

Hoch­was­ser:

hoogwater

Kaf­fee­was­ser:

koffiewater

Kö­nigs­was­ser:

koningswater

Lei­tungs­was­ser:

leidingwater

Lösch­was­ser:

bluswater

Meer:

zee

Meer­was­ser:

zeewater

Mi­ne­ral­was­ser:

mineraalwater

Putz­was­ser:

reinigingswater

Re­gen­was­ser:

regenwater

Salz­was­ser:

zoutwater

See:

meer

Spru­del­was­ser:

bruisend water

spa rood

spuitwater

Teich:

vijver

Trink­was­ser:

drinkwater

Wei­her:

plas

Wod­ka:

wodka