Was heißt »Schule« auf Niederländisch?
Das Substantiv »Schule« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- school
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Die Uniformen unterscheiden sich von Schule zu Schule.
Uniformen verschillen van school tot school.
Man kann nicht alles von den Schulen erwarten.
Je kan niet alles van de scholen verwachten.
Ich kann in 10 Minuten zur Schule gehen.
Ik kan over 10 minuten op school zijn.
Ik kan de school in 10 minuten bereiken.
Ich will nicht in die Schule gehen.
Ik wil niet naar school.
Ik wil niet naar school gaan.
Ich bin zu spät in die Schule gekommen.
Ik was te laat op school.
Ik kwam te laat op school.
Ich mag die Schule nicht.
Ik vind school niet leuk.
Ik hou niet van school.
Das ist unsere Schule.
Dat is onze school.
Trotz des Regens sind die Kinder in die Schule gegangen.
Ondanks de regen gingen de kinderen naar school.
Geh in die Schule.
Ga naar school.
Die Schule beginnt nächsten Montag.
De school start de volgende maandag.
Die Schule beginnt am zehnten April.
De school begint op tien april.
Dieses Fahrrad gehört unserer Schule.
Die fiets is van onze school.
Ich bin stolz auf meine Schule.
Ik ben fier op mijn school.
Ik ben trots op mijn school.
Fährt er mit dem Bus zur Schule?
Gaat hij met de bus naar school?
Wir haben heute keine Schule.
We hebben vandaag geen school.
Ich gehe zu Fuß zur Schule.
Ik ga lopend naar school.
Ik ga te voet naar school.
Bis morgen in der Schule.
Tot morgen in de school.
Tot morgen op school.
Frau Smith unterrichtet an dieser Schule Englisch.
Mevrouw Smith geeft Engels op deze school.
Ich gehe mit ihm in die Schule.
Ik ga met hem naar school.
Er hat letztes Jahr die Schule gewechselt.
Hij veranderde van school vorig jaar.
Ich kenne nicht jeden aus dieser Schule.
Ik ken niet iedereen op deze school.
Was lernst du in der Schule?
Wat leer je op school?
Wir gehen auf dieselbe Schule.
We gaan naar dezelfde school.
Gehst du jeden Tag zu Fuß zur Schule?
Ga jij elke dag te voet naar school?
Alle Kinder in Japan gehen zur Schule.
Alle kinderen gaan naar school in Japan.
Lass uns nach der Schule darüber reden.
Laten we er na school over praten.
Die Kinder sind schon in die Schule gegangen.
De kinderen zijn al naar school vertrokken.
De kinderen zijn al naar school.
Auf dem Weg zur Schule habe ich mein Portemonnaie verloren.
Ik heb mijn portemonnee verloren op weg naar school.
Nicht für das Leben, sondern für die Schule lernen wir.
We leren niet voor het leven, maar voor school.
Er war gestern nicht in der Schule.
Hij was gisteren niet op school.
Meine Schule liegt ungefähr zehn Minuten vom Bahnhof entfernt.
Mijn school ligt op ongeveer tien minuten van het station.
Er kommt immer zu spät zur Schule.
Hij komt altijd te laat op school.
Unsere Schule liegt im Süden der Stadt.
Onze school bevindt zich in het zuiden van de stad.
Bob ist beliebt in der Schule.
Bob is geliefd op school.
Bob is populair op school.
Tom traf Mary auf dem Weg zur Schule.
Tom kwam Mary tegen op weg naar school.
Ich spreche nicht gut Englisch, obwohl ich es sechs Jahre in der Schule gelernt habe.
Ik spreek niet goed Engels, ook al heb ik het zes jaar lang op school geleerd.
Die Schule beginnt um neun Uhr.
De school begint om negen uur.
Unsere Schule ist 80 Jahre alt.
Onze school is 80 jaar oud.
Beeil dich, sonst kommst du zu spät zur Schule.
Haast u of ge zijt te laat op school.
Haast je, of je bent te laat op school.
Nur sechzehn Prozent der Lehrer dieser Schule sind weiblich.
Slechts zestien procent van de leraren van deze school is vrouwelijk.
Tom muss heute nicht in die Schule gehen.
Tom hoeft vandaag niet naar school.
Meine Schwester ist zu jung, um in die Schule zu gehen.
Mijn zusje is te jong om naar school te gaan.
Die Schule ist weiter entfernt als der Bahnhof.
De school is verder dan het station.
Ist deine Schule weit von zuhause entfernt?
Is je school ver weg van je huis?
Lass uns nach der Schule Tennis spielen.
Laten we na schooltijd tennis spelen.
Unsere Schule ist abgebrannt.
Onze school is afgebrand.
Wir müssen zur Schule gehen.
Wij moeten naar school gaan.
Du warst gestern nicht in der Schule.
Je was niet op school gisteren.
Um sieben Uhr gehe ich zur Schule.
Om zeven uur ga ik naar school.
Er sah den Unfall auf seinem Weg zur Schule.
Hij zag het ongeval onderweg naar school.
Das ist meine Schule.
Dit is mijn school.
Mein Onkel wohnt neben der Schule.
Mijn oom woont in de buurt van de school.
Komm nicht wieder zu spät zur Schule.
Kom niet weer te laat op school.
Wäre ich an seiner Stelle, würde ich die Schule nicht abbrechen.
Als ik in zijn schoenen stond, zou ik niet stoppen met school.
Sie geht zu Fuß zur Schule.
Ze gaat te voet naar school.
Mike fährt mit dem Bus zur Schule.
Mike gaat met de bus naar school.
Er wurde der Schule verwiesen.
Hij werd van de school weggestuurd.
Wir lernen Englisch in der Schule.
Wij leren Engels op school.
Der Sohn meines Nachbarn hat heute meine Tochter in der Schule ausgelacht.
De zoon van mijn gebuur heeft vandaag op school mijn dochter uitgelachen.
Sein Bruder fährt mit dem Bus zur Schule.
Zijn broer gaat met de bus naar school.
Ich erzählte ihm von unserer Schule.
Ik vertelde hem over onze school.
Ich besuche eine staatliche Schule.
Ik zit op een openbare school.
Die Schule fängt im April an.
School begint in april.
Wann kommst du zurück zur Schule?
Wanneer zal je terugkomen naar school?
Wanneer kom je terug naar school?
Ich setze meine Kinder jeden Morgen an der Schule ab, bevor ich mich zur Arbeit begebe.
Ik zet mijn kinderen iedere morgen bij de school af vooraleer ik ga werken.
Ich habe ihn selten in der Schule gesehen.
Ik heb hem niet vaak op school gezien.
Er ist zweifellos der beste Athlet unserer Schule.
Hij is zonder twijfel de beste atleet van onze school.
Morgen haben wir keine Schule.
We hebben morgen geen school.
Ich will mit dem Fahrrad fahren, weil ich weit weg von meiner Schule wohne.
Ik wil met de fiets rijden omdat ik ver van mijn school woon.
Unsere Schule ist in diesem Dorf.
Onze school is in dat dorp.
Sie spielt jeden Tag nach der Schule Tennis.
Ze speelt elke dag tennis na school.
Masako geht normalerweise zu Fuß zur Schule.
Masako gaat gewoonlijk te voet naar school.
Ich gehe zur Schule.
Ik ga naar school.
Er betete seine Schule an.
Hij verafgoodde zijn school.
Er fährt mit dem Velo zur Schule.
Hij gaat met de fiets naar school.
Warst du dann in der Schule?
Was je toen op school?
Du findest den Laden zwischen einer Bank und einer Schule.
Je vindt de winkel tussen een bank en een school.
Er geht oft zu Fuß zur Schule.
Hij gaat dikwijls te voet naar school.
Ab und zu kommt sie zu spät in die Schule.
Af en toe komt zij te laat naar school.
Die meisten Schüler gehen zu Fuß zur Schule.
De meeste studenten gaan te voet naar school.
Rie und ich gingen zur gleichen Schule.
Rie en ik gingen naar dezelfde school.
Als ich in der Schule Englisch lernen musste, beklagte ich mich manchmal über die ganzen Unregelmäßigkeiten und seltsamen Regeln.
Toen ik op school Engels moest leren, bekloeg ik me vaak over al de onregelmatigheden en de rare regels.
John war gestern nicht in der Schule.
John was gisteren niet op school.
Wir müssen in der Schule eine Schuluniform tragen.
We moeten een uniform dragen op school.
Diese Schule wurde 1650 gegründet.
Deze school is opgericht in 1650.
Bist du gestern zur Schule gegangen?
Ben je gisteren naar school gegaan?
Ich gehe immer zu Fuß zur Schule.
Ik loop altijd naar school.
Alle Schüler von dieser Schule müssen außer Englisch noch eine andere Fremdsprache lernen.
Alle leerlingen van deze school moeten naast Engels nog een andere vreemde taal leren.
Ich fahre mit dem Bus in die Schule.
Ik ga met de bus naar school.
Er kommt oft zu spät zur Schule.
Hij komt vaak laat op school.
Geht er zu Fuß zur Schule oder fährt er mit dem Fahrrad?
Gaat hij te voet naar school of met de fiets?
Auf dem Weg zur Schule traf ich Tom.
Ik kwam Tom tegen toen ik naar school ging.
Er mochte die Schule nicht.
Hij hield niet van school.
Die Schule sieht wie ein Gefängnis aus.
De school ziet eruit als een gevangenis.
Steht deine Schule in dieser Stadt?
Staat je school in deze stad?
Wir tragen an der Schule alle eine Uniform.
Ieder van ons draagt een schooluniform.
Wo ist die Schule?
Waar is de school?
Tom kommt selten zu spät zur Schule.
Tom is zelden laat voor school.
Die Schule fängt um halb neun morgens an.
De school begint om half negen in de ochtend.
Er mag seine Schule sehr gerne.
Hij houdt erg van zijn school.
Synonyme
- Akademie:
- academie
- Ausbildung:
- opleiding
- Erziehung:
- opvoeding
- Gruppe:
- groep
- Methode:
- methode
Niederländische Beispielsätze
Ik was op school.
Ik ga elke ochtend naar school.
Ik ging gisteren naar school.
Tom gaat naar dezelfde school als Mary.
Onze school begint om acht uur dertig.
Is je school ver hiervandaan?
Dat is de reden waarom hij te laat op school was.
Mijn broers zijn al op school.
Tatoeba is geen school, het is een universiteit!
Ik werd uitgelachen vandaag op school.
Waar heb je het gevonden, op school of thuis?
Je broer was vandaag niet op school.
Hoe laat is school uit?
Heeft de school een bibliotheek?
Dit is Toms school.
Waarom moet ik naar school?
Ik heb op school Engels geleerd.
Is Tom nog steeds op school?
Wegwerpbekers zijn in de school verboden.
Ga je naar de lagere school?
Untergeordnete Begriffe
- Abendschule:
- avondschool
- Fachschule:
- vakschool
- Fahrschule:
- rijschool
- Grundschule:
- basisschool
- Segelschule:
- zeilschool