Was heißt »Hoffnung« auf Niederländisch?
Das Substantiv »Hoffnung« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- hoop
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Gib die Hoffnung nicht auf, noch ist nicht alles verloren.
Wanhoop niet, alles is nog niet verloren.
Geef de moed niet op, er is nog hoop.
Hoffnung ist keine Strategie.
Hoop is geen strategie.
Solange es Leben gibt, gibt es Hoffnung.
Zolang er leven is, is er hoop.
Er verliert nie die Hoffnung.
Hij verliest nooit de hoop.
Das war seine einzige Hoffnung.
Het was zijn enige hoop.
Der Unfall machte alle seine Hoffnungen auf Erfolg zu nichte.
Het ongeluk ontnam hem alle hoop op succes.
Die Hoffnung stirbt zuletzt.
Hoop doet leven.
Er verlor jede Hoffnung.
Hij heeft alle hoop verloren.
Der Mensch ist seiner Ängste wegen sterblich und unsterblich wegen seiner Hoffnungen.
De mens is sterfelijk door zijn angsten en onsterfelijk door zijn hoop.
Lasst, die ihr eingeht, alle Hoffnung fahren!
Laat varen alle hoop, gij die hier binnentreedt!
Noch glimmt ein Fünkchen Hoffnung.
Er is nog een sprankje hoop.
Du bist meine einzige Hoffnung.
Jij bent mijn enige hoop.
Wer von der Hoffnung lebt, wird wenigstens nicht dick.
Wie van hoop leeft, wordt tenminste niet dik.
Er ließ alle Hoffnung fahren.
Hij gaf alle hoop op.
Hoffnung ist eine kleine Stimme, die „Vielleicht!“ flüstert, wenn die ganze Welt „Nein!“ zu schreien scheint.
Hoop is een zachte stem die "misschien" fluistert, als de hele wereld "nee!" lijkt te roepen.
Sie hat die Hoffnung noch immer nicht aufgegeben, dass ihr Hund lebend gefunden wird.
Ze had nog steeds de hoop niet opgegeven dat haar hond levend gevonden zou worden.
Zu der Zeit, als er 966 probierte, begann Dima die Hoffnung aufzugeben.
Tegen de tijd dat hij 966 probeerde, begon Dima de hoop op te geven.
Wir dürfen nicht die Hoffnung verlieren.
We moeten de hoop niet verliezen.
Es gibt noch Hoffnung.
Er is nog hoop.
Es gibt bei ihm kaum Hoffnung auf Genesung.
Er is weinig kans dat hij zal genezen.
Lasst alle Hoffnung fahren!
Laat varen alle hoop!
Die Kinder sendeten ihre Wunschlisten zum Nordpol, in der Hoffnung, dass der Weihnachtsmann sie lesen wird.
De kinderen stuurden hun kerstverlanglijstjes naar de Noordpool met de hoop dat de Kerstman ze zou lezen.
Hoffnung und Mut sind immer gut.
Hoop en moed zijn altijd goed.
Maria hat Hoffnung.
Maria heeft hoop.
Das hat mir Hoffnung gegeben.
Dat heeft me hoop gegeven.
Er hat Hoffnung.
Hij heeft hoop.
Von Hoffnung allein kann man nicht leben.
Van hoop alleen kan men niet leven.
Sie hat Hoffnung.
Ze heeft hoop.
Wo es Leben gibt, gibt es Hoffnung.
Waar er leven is, is er hoop.
Synonyme
- Vertrauen:
- vertrouwen
Sinnverwandte Wörter
Antonyme
- Verzweiflung:
- wanhoop
Niederländische Beispielsätze
Ik hoop dat dat niet waar is.
Dat hoop ik.
Ik hoop dat het weer morgen mooi zal zijn.
Ik hoop alleen dat het genoeg is.
Ik hoop dat je het eens bent.
Ik hoop dat je vindt waarnaar je op zoek bent.
"Zal het regenen?" "Ik hoop van niet."
Ik hoop dat ik u niet gewekt heb.
Ik hoop dat ik je niet gewekt heb.
Ik hoop dat ik je zie met Kerstmis.
Ik hoop dat ik het kan doen.
Ik hoop dat Tom wint.
Dat heeft een hoop geld gekost.
Ik hoop dat de nevel spoedig zal opklaren.
Ik hoop dat het je goed gaat.
Ik hoop dat u spoedig terugkeert.
Ik hoop dat je snel terugkomt.
Ik hoop dat u gauw terugkomt.
Ik hoop dat niemand me heeft zien dansen.
Ik hoop dat je gelijk hebt.