Was heißt »morgen« auf Niederländisch?
Das Adverb »morgen« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- morgen
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Ich werde sie morgen anrufen, wenn ich zurückkomme.
Ik bel ze morgen, als ik weer terug ben.
Ik bel ze morgen, wanneer ik weer terug ben.
Ich habe morgen Unterricht.
Ik heb morgen les.
Der Brief wird morgen ankommen.
De brief zal morgen aankomen.
Ich gehe morgen zum Zahnarzt.
Ik ga morgen naar de tandarts.
Hast du alles für morgen vorbereitet?
Heb je alles voor morgen voorbereid?
Papa kommt morgen heim.
Papa komt morgen thuis.
Der Premierminister wird morgen eine Pressekonferenz halten.
De premier houdt morgen een persconferentie.
Die Miete ist morgen fällig.
De huur is morgen te betalen.
Laut Radio wird es morgen regnen.
Volgens de radio zal het morgen regenen.
Hast du morgen Zeit?
Heb je morgen tijd?
Ich befürchte es wird morgen regnen.
Ik ben bang dat het morgen gaat regenen.
Chris kann morgen nicht arbeiten.
Chris kan morgen niet werken.
Marie hilft uns morgen.
Maria gaat ons morgen helpen.
Bis morgen in der Schule.
Tot morgen in de school.
Tot morgen op school.
Ich besuche ihn morgen.
Ik zal hem morgen bezoeken.
Er wird morgen in Paris ankommen.
Morgen komt hij aan in Parijs.
Der Präsident wird morgen eine Erklärung abgeben.
De president zal morgen een verklaring afleggen.
Ich muss ihr morgen die Wahrheit sagen.
Morgen moet ik haar de waarheid zeggen.
Kommst du morgen ohne das Auto zurecht? Ich brauche es.
Kunt ge morgen uw zaken afhandelen zonder de auto? Ik heb hem nodig.
Laut Fernsehen regnet es morgen.
Volgens de televisie zal het morgen regenen.
Wenn es morgen regnet, bleibe ich zu Hause.
Als het morgen regent, blijf ik thuis.
Ich sehe ihn morgen Nachmittag.
Ik zie hem morgennamiddag.
Ik zie hem morgenmiddag.
Ich habe vor, morgen nach Hokkaido zu fahren.
Ik ben van plan morgen naar Hokkaido te rijden.
Wenn es morgen regnet, werde ich den ganzen Tag über zu Hause bleiben.
Als het morgen regent, blijf ik de hele dag thuis.
Es wäre schön, wenn es morgen aufklaren würde.
Het zou mooi zijn als het morgen zou opklaren.
Er wird morgen Tennis spielen.
Morgen gaat hij tennis spelen.
Wenn es morgen regnet, werde ich nicht gehen.
Indien het morgen regent, dan ga ik niet.
Es scheint morgen Regen zu geben.
Het schijnt dat het morgen zal regenen.
Ich werde morgen Herrn Brauns Haus besuchen.
Morgen ga ik het huis van meneer Braun bezoeken.
Wer heute den Kopf in den Sand steckt, knirscht morgen mit den Zähnen.
Wie vandaag zijn kop in het zand steekt, knarst morgen met zijn tanden.
Wir treffen uns hier morgen.
We zien elkaar hier morgen.
Es wird morgen schneien.
Morgen gaat het sneeuwen.
Ich treffe ihn morgen.
Ik zal hem morgen zien.
Ruf mich morgen um neun an!
Bel mij morgen om 9 uur.
Wenn es morgen schneit, baue ich einen Schneemann.
Als het morgen sneeuwt, maak ik een sneeuwpop.
Als het morgen sneeuwt, maak ik een sneeuwman.
Tschüss, bis morgen.
Doei, tot morgen.
Bis morgen in der Bibliothek!
Tot morgen in de bibliotheek.
Was wird morgen sein? Der Anfang oder das Ende?
Wat wordt het morgen? Het begin of het einde?
Sie haben vor, morgen zu heiraten.
Ze willen morgen gaan trouwen.
Du kannst mich morgen besuchen.
Je kunt me morgen bezoeken.
Ich werde dich morgen besuchen.
Ik zal je morgen bezoeken.
Warten Sie bis morgen.
Wacht u tot morgen.
Warte bis morgen.
Wacht tot morgen.
Kannst du morgen kommen?
Kan je morgen komen?
Seine Geburtstagsfeier wird morgen Abend stattfinden.
Zijn verjaardagfeest zal morgenavond gevierd worden.
Ich frage mich, wie das Wetter morgen sein wird.
Ik vraag me af, hoe morgen het weer zal zijn.
Ich glaube, er wird morgen kommen.
Ik denk dat hij morgen zal komen.
Ich muss bis morgen ein paar Essays schreiben.
Ik moet voor morgen een paar essays schrijven.
Wir verlassen Japan morgen früh.
We verlaten Japan morgen vroeg.
„Spielst du morgen Klavier?“ – „Nein.“
"Ga je morgen pianospelen?" "Neen, dat doe ik niet."
Vielleicht kommt sie morgen.
Misschien komt ze morgen.
Ich werde morgen einen Brief schreiben.
Ik zal morgen een brief schrijven.
Ik ga morgen een brief schrijven.
Ich lasse dieses Radio morgen reparieren.
Ik laat deze radio morgen herstellen.
Selbst wenn es regnen sollte, werde ich morgen aufbrechen.
Zelfs als het regent: morgen vertrek ik.
Ich hoffe, dass morgen schönes Wetter sein wird.
Ik hoop dat het weer morgen mooi zal zijn.
Ihre Hochzeit ist morgen.
Morgen is hun huwelijk.
Paula wird morgen den Wagen waschen.
Paula gaat de auto morgen wassen.
Wie wäre es mit morgen Nacht?
Wat dacht je van morgenavond?
Ist für morgen alles vorbereitet?
Is voor morgen alles voorbereid?
Wir fliegen morgen nach Los Angeles.
We vliegen morgen naar Los Angeles.
Lass uns zuhause bleiben, wenn es morgen regnet.
Laten we thuis blijven als het morgen regent.
Wer von euch kann morgen etwas Geld ihrem Freund leihen?
Wie van u kan morgen wat geld lenen aan haar vriend?
Wenn das Wetter es zulässt, machen wir morgen ein Picknick.
Als het weer het toelaat, gaan we morgen picknicken.
Ich wette, dass es morgen regnet.
Ik wed dat het morgen zal regenen.
Ich fliege morgen nach Hanoi.
Ik vlieg morgen naar Hanoi.
Was du übermorgen kannst besorgen, das verschiebe nicht auf morgen.
Stel nooit uit tot morgen wat je overmorgen kunt doen.
Vielleicht kann er morgen kommen.
Misschien kan hij morgen komen.
Er hat seine Abreise auf morgen verschoben.
Hij heeft zijn vertrek uitgesteld tot morgen.
Ich bringe es dir morgen.
Ik zal het je morgen brengen.
Hast du morgen Nachmittag zu tun?
Heb je morgen middag iets te doen?
Wirst du morgen abreisen?
Ga je morgen vertrekken?
Wir werden das Problem morgen besprechen.
We zullen het probleem morgen bespreken.
Wird morgen die Sonne scheinen?
Zal er zon zijn morgen?
Ich weiß nicht, was ich morgen machen soll.
Ik weet niet wat ik morgen moet doen.
Ich habe morgen keine Zeit.
Ik heb geen tijd morgen.
Heute stehen wir am Abgrund, morgen sind wir einen Schritt weiter.
Vandaag staan we voor de afgrond maar morgen zijn we al een stap verder.
Wir verlassen Japan morgen Vormittag.
We verlaten Japan morgenvoormiddag.
Ist morgen Sonnabend?
Is het morgen zaterdag?
Vergiss nicht, morgen mit ihm zu reden.
Vergeet niet morgen met hem te spreken.
Fährt sie nicht morgen nach Peru?
Gaat ze morgen niet naar Peru?
Wird für morgen ein Sturm vorhergesagt?
Wordt voor morgen een storm voorspeld?
In meiner „Agenda für urbane Mobilität“, die ich im morgen einem Kongress des Weltverbandes der Städte vorlegen werde, spreche ich einige der erforderlichen Maßnahmen an.
In mijn "Agenda voor stedelijke mobiliteit", die ik morgen zal presenteren op een congres van de Wereldvereniging van Steden, zal ik een aantal van de noodzakelijke maatregelen aan de orde stellen.
Ich lasse diese Schuhe morgen reparieren.
Morgen laat ik deze schoenen herstellen.
Ich habe morgen eine Prüfung.
Morgen heb ik een tentamen.
Der Freund von heute ist der Feind von morgen.
Een vriend vandaag is morgen een vijand.
Wir werden uns morgen sehen.
We zien elkaar morgen.
Ich nehme mir morgen Nachmittag frei.
Ik neem morgenmiddag vrij.
Warten Sie bis morgen früh.
Wacht tot morgenochtend.
Das hat noch Zeit bis morgen.
Dat kan tot morgen wachten.
Sie läuft morgen aus.
Zij vaart morgen.
Liebt mich morgen!
Heb me morgen lief!
Das Spiel fängt morgen Nachmittag um zwei an.
Het spel begint om twee uur morgennamiddag.
Het spel begint morgenmiddag om twee uur.
Bis morgen früh!
Tot morgenochtend!
Wo wirst du morgen um diese Zeit sein?
Waar zult ge morgen zijn op dit uur?
Waar ben je morgen rond deze tijd?
Ich beabsichtige, morgen ein Mobiltelefon zu kaufen.
Ik ben van plan morgen een gsm te kopen.
Wir kommen euch morgen besuchen.
Morgen bezoeken we jullie.
Wir sehen uns morgen in der Bibliothek.
Ik zie je morgen in de bibliotheek.
Ich gehe, selbst wenn es morgen regnet.
Ik ga, zelfs als het morgen regent.
Wenn das Wetter morgen schön ist, machen wir ein Picknick.
Als het morgen mooi weer is, gaan we picknicken.
Du wirst morgen zur Schule gehen.
Je gaat morgen naar school.
Antonyme
Niederländische Beispielsätze
Ze gaat morgen het hek schilderen.
Hij komt morgen terug.
Ik kan morgen niet werken.
Heb je zin om morgen te gaan shoppen?
Stel dat het morgen regent, zullen we toch maar picknicken?
Het feest zal morgen plaatsvinden.
Ik ben gisteren aangekomen en zal morgen teruggaan.
De bewering "Vandaag is het 13 april" was gisteren een leugen, en zal het morgen opnieuw zijn.
Ik ben bang voor morgen.
Zeg tegen Tom dat hij morgen een das moet dragen.
Ik kom morgen niet.
Ik steek de sporen iedere morgen over.
In Brazilië is het morgen Moederdag.
Is het morgen een feestdag?
Is het morgen een vrije dag?
Ik ga morgen vrijnemen.
Goedenacht, Tatoeba! Tot morgen!
Iedere morgen kraait de haan.
Ik bel je morgen.
Tom kan morgen vertrekken.