Was heißt »Te­le­fon« auf Niederländisch?

Das Substantiv »Te­le­fon« (ver­altet: Telephon) lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:

  • telefoon (männlich)

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Wer hat das Telefon erfunden?

Wie heeft de telefoon uitgevonden?

Gibt es ein Telefon in der Nähe?

Is er een telefoon in de buurt?

Gibt es irgendwo ein Telefon?

Is er ergens een telefoon?

Das Telefon funktioniert nicht.

De telefoon doet het niet.

Ich habe am Telefon mit ihr gesprochen.

Ik sprak met haar via de telefoon.

Darf ich euer Telefon benutzen?

Mag ik je telefoon gebruiken?

Gehe bitte ans Telefon.

Neem de telefoon op, alsjeblieft.

Ich badete gerade, als das Telefon klingelte.

Ik was een bad aan het nemen toen de telefoon ging.

Dieses Telefon funktioniert nicht.

Deze telefoon doet het niet.

Da ist jemand am Telefon für dich.

Er is telefoon voor je.

Ich hörte das Telefon klingeln.

Ik hoorde de telefoon rinkelen.

Herr Green, Sie werden am Telefon verlangt.

Meneer Green, er is telefoon voor u.

Wo ist das nächste Telefon?

Waar is de dichtstbijzijnde telefoon?

Nicht eins von den Telefonen funktioniert.

Niet één van de telefoons werkt.

Geh ans Telefon!

Neem de telefoon op.

"Moment mal", sagte Dima, indem er sein Telefon herausholte. "Ich kenne jemand, der mir etwas Geld leihen könnte."

"Wacht even," zei Dima, terwijl hij zijn telefoon tevoorschijn haalde, "ik weet iemand die me wel wat geld zou kunnen lenen."

Die Telefone funktionieren nicht.

De telefoons doen het niet.

Kann ich dein Telefon benutzen?

Mag ik jouw telefoon gebruiken?

Gibt es hier ein Telefon?

Is hier een telefoon?

Ich habe ein Telefon in meinem Zimmer.

Ik heb een telefoon op mijn kamer.

Das Telefon hat einige Male geläutet.

De telefoon ging een paar keer over.

Wer war der Erfinder des Telefons? War es Bell oder Meucci?

Wie was de uitvinder van de telefoon? Was het Bell of Meucci?

Telefon!

Telefoon!

Ich suche mein Telefon.

Ik zoek mijn telefoon.

Mein Telefon vibriert.

Mijn telefoon trilt.

Ich konnte dich nicht anrufen, das Telefon ging nicht.

Ik kon je niet bellen. De telefoon was buiten gebruik.

Ik kon je niet bellen. De telefoon was kapot.

Wo ist ein öffentliches Telefon?

Waar is een openbare telefoon?

Ich rief sie an, um ihr mitzuteilen, dass sie ihr Telefon bei mir vergessen hatte, doch sie meldete sich nicht.

Ik belde haar om haar te zeggen, dat ze haar mobieltje bij mij had laten liggen, maar ze antwoordde niet.

Das Telefon wurde im Jahre 1876 von Bell erfunden.

De telefoon is uitgevonden door Bell in achttien zesenzeventig.

Das Telefon klingelte, doch es nahm niemand ab.

De telefoon ging, maar niemand nam op.

Das Telefon klingelte erneut.

De telefoon ging weer.

De telefoon ging opnieuw.

De telefoon rinkelde opnieuw.

Welche Spiele hast du auf dem Telefon?

Welke spelletjes heb je op de telefoon?

Tom, Telefon!

Tom, telefoon!

Tom, Telefon für dich!

Tom, telefoon voor je!

Das Telefon klingelte ziemlich lange.

De telefoon ging behoorlijk lang over.

Ich hatte kaum aufgelegt, da ging das Telefon schon wieder.

Ik had nog niet opgehangen of de telefoon ging alweer over.

Das Telefon ist rot.

De telefoon is rood.

Dein Telefon klingelt, Tom.

Je telefoon rinkelt, Tom.

Tom, Telefon für dich. Deine Frau ist dran.

Tom telefoon voor u. Uw vrouw.

Tom war froh, Marys Stimme durch das Telefon zu hören.

Tom was blij om Mary's stem door de telefoon te horen.

Sämtliche Telefone klingelten.

Alle telefoons gingen.

Warum bist du nicht ans Telefon gegangen, als ich angerufen habe?

Waarom heb je de telefoon niet opgenomen toen ik belde?

Dein Telefon klingelte mehrere Male, während du unter der Dusche standest.

Je telefoon rinkelde verschillende keren terwijl je onder de douche stond.

Tom hat am Telefon Schluss mit mir gemacht.

Tom heeft het uitgemaakt over de telefoon.

Ich bin am Telefon.

Ik ben aan de telefoon.

Tom wollte nicht am Telefon darüber sprechen.

Tom wou aan de telefoon niet daarover praten.

Rufe ihn bitte ans Telefon.

Roep hem aan de telefoon alsjeblieft.

In der Küche ist ein Telefon.

Er is een telefoon in de keuken.

Leider war das Telefon kaputt.

Helaas was de telefoon kapot.

Antonyme

Ra­dio:
radio

Niederländische Beispielsätze

  • Ik heb per telefoon een pizza besteld.

  • Ik moet mijn telefoon opladen.

  • Zijn mobiele telefoon staat uit.

  • Laat het me per telefoon weten.

  • Mijn mobiele telefoon was gestolen.

  • Hij is aan de telefoon.

  • Hij zit aan de telefoon.

  • Ik heb geen mobiele telefoon.

  • Heb je een mobiele telefoon?

  • Taninna was aan de telefoon.

  • Ik ben de oplader van mijn mobiele telefoon kwijt.

  • Ze spraken over de telefoon.

Untergeordnete Begriffe

Han­dy:
mobiel
mobieltje
Mo­bil­te­le­fon:
gsm
mobiele telefoon
mobieltje
Wand­te­le­fon:
wandtelefoon

Telefon übersetzt in weiteren Sprachen:

Quellen:
  1. [Übersetzungen] Wiktionary-Autoren: Telefon. In: Wiktionary – Das freie Wörterbuch, 2022, [online] de.wiktionary.org, CC BY-SA 3.0
  2. [Beispielübersetzungen] User-generated content: Satz Nr. 357125, 362727, 365245, 365894, 365949, 372928, 406659, 425612, 448334, 448399, 450712, 562414, 641180, 741481, 764125, 784500, 869721, 884561, 906150, 908110, 975593, 1309727, 1606661, 1661232, 1690170, 1708130, 1754115, 2321223, 2726677, 2803057, 3839702, 4163999, 4932022, 4932023, 5203657, 5203664, 5207421, 5296883, 6003986, 6098640, 6303935, 6740429, 6823627, 7636873, 7728835, 8076650, 8177275, 8423263, 11236212, 721831, 3785854, 3959076, 4927347, 5340602, 7693820, 7693821, 8223690, 8570072, 8666907, 9080595 & 9989819. In: tatoeba.org, CC BY 2.0 FR