Was heißt »Kol­le­ge« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Sie sind beide Kollegen von mir.

Beiden zijn mijn collega's.

Seine neuartigen Ideen bringen ihn immer wieder in Verlegenheit mit seinen eher konservativen Kollegen.

Zijn vernieuwende ideeën brengen hem altijd in verlegenheid met zijn meer conservatieve collega's.

Nachdem ich am Bahnhof angekommen war, rief ich meinen Kollegen an.

Eenmaal op het station aangekomen, belde ik mijn vriend op.

Tom ist mein Kollege.

Tom is mijn collega.

Seine Kollegen versuchten vergeblich, ihn unter den Tisch zu trinken.

Zijn collega's probeerden vergeefs hem onder de tafel te drinken.

Ich bin völlig Ihrer Meinung, werter Kollege.

Ik ben het helemaal met u eens, mijn beste collega.

Die kugelsichere Weste ihres männlichen Kollegen wehrte einige Schüsse ab, aber er wurde am Ende doch tödlich getroffen.

Het kogelvrije vest van haar mannelijke collega hield enkele kogels tegen, maar toch werd hij dodelijk getroffen.

Ich bin ein Kollege deines Vaters.

Ik ben een collega van je vader.

Synonyme

Bru­der:

broer

Cow­boy:

cowboy

Freund:

vriend

Ge­nos­se:

genoot

makker

Kon­takt:

contact

Leu­te:

lieden

lui

mensen

Mann:

echtgenoot

man

Meis­ter:

baas

groot vakman

kampioen

meester

patroon

Mensch:

mens

Mit­ar­bei­ter:

medewerker

Niederländische Beispielsätze

• Onze vlijtige collega's zullen niet moe worden van het vredeswerk, tot de mooie droom van het mensdom voor eeuwige zegen verwezenlijkt worden zal.

• De moeder van onze collega is overleden.

Übergeordnete Begriffe

Mann:

echtgenoot

man

Untergeordnete Begriffe

Zim­mer­kol­le­ge:

slapie