Was heißt »Meis­ter« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Übung macht den Meister.

Oefening baart kunst.

Ja, Meister!

Ja, meester!

Es gibt keine schüchternen Lehrlinge mehr, es gibt nur noch schüchterne Meister.

Er zijn geen verlegen leerlingen meer, alleen verlegen meesters.

Die Sammlung ist voller Gemälde alter holländischer Meister.

Die verzameling zit vol van schilderijen van Hollandse meesters.

Synonyme

Bru­der:

broer

Cow­boy:

cowboy

Ex­per­te:

deskundige

expert

Fach­idi­ot:

vakidioot

Ge­win­ner:

winnaar

Herr:

heer

meneer

mijnheer

Kol­le­ge:

collega

Leh­rer:

leraar

Leu­te:

lieden

lui

mensen

Mann:

echtgenoot

man

Mensch:

mens

Antonyme

Ge­sel­le:

gezel

Niederländische Beispielsätze

• Mijn baas is een klootzak.

• Wie zamelt het geld in voor het geschenk aan de baas?

• Ben je de baas niet?

• Je had behoorlijk wat lef om de baas zo het hoofd te bieden.

• De baas heeft zijn personeel berispt.

• Ik ben jullie baas.

• Ik ben uw baas.

• Ik ben je baas.

• Ik liet hem zien wie de baas is.

• Hij is mijn baas.

• Er kan er maar één de baas zijn.

• Beter een kleine baas dan een grote knecht.

• Ik ben bang voor mijn baas.

• Kun je goed opschieten met je baas?

• Ik kan geen enkel patroon ontdekken.

• Tom is mijn baas.

• Oké, baas!

• Wie is de baas van dit bedrijf?

• De baas!

• Alles in orde, baas!

Übergeordnete Begriffe

Hand­wer­ker:

ambachtsman

Leh­rer:

leraar

Untergeordnete Begriffe

Bür­ger­meis­ter:

burgemeester

Wald­meis­ter:

lievevrouwebedstro