Was heißt »schreck­lich« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Es ist wirklich schrecklich.

Het is echt verschrikkelijk.

Dr. Patterson: Ja. Es war schrecklich.

Dokter Patterson: Ja. Het was verschrikkelijk.

Ich vermisse dich schrecklich.

Ik mis je verschrikkelijk.

Ich bin schrecklich hungrig.

Ik heb ontzettende honger.

Es war schrecklich kalt gestern.

Gisteren was het verschrikkelijk koud.

Ein schrecklicher Tag.

Wat een rotdag.

Die Züge in Serbien sind schrecklich langsam.

De treinen in Servië zijn verschrikkelijk langzaam.

Das war ein schrecklicher Unfall.

Het was een vreselijk ongeval.

Das ist in der Tat schrecklich.

Dit is inderdaad verschrikkelijk.

"Ich habe es schrecklich eilig ... aus Gründen, die ich nicht erklären kann", antwortete Dima der Frau. "Bitte lassen Sie mich einfach diesen Anzug hier anprobieren."

"Ik heb verschrikkelijke haast... om redenen die ik niet kan noemen," antwoordde Dima de vrouw. "Laat me alstublieft gewoon dat pak daar passen."

Eine solche Betrügerei ist schrecklich.

Zo een bedrog is verschrikkelijk.

Das ist ein schrecklicher Fehler.

Dat is een verschrikkelijke fout.

Wie schrecklich!

Hoe vreselijk!

Hoe verschrikkelijk!

Zu Tisch benimmt er sich schrecklich.

Aan tafel gedraagt hij zich walgelijk.

An der Straßenecke ist ein schrecklicher Unfall passiert.

Er is een verschrikkelijk ongeval gebeurd op de hoek.

Tom ist ein schrecklicher Bauer.

Tom is een verschrikkelijke landbouwer.

Das Essen ist schrecklich.

Het eten is verschrikkelijk.

Mein Deutsch ist schrecklich.

Mijn Duits is verschrikkelijk.

Mein Italienisch ist schrecklich.

Mijn Italiaans is vreselijk.

Tom fühlte sich schrecklich.

Tom voelde zich vreselijk.

Dein Niederländisch ist schrecklich.

Jouw Nederlands is verschrikkelijk.

Synonyme

ab­scheu­lich:

abominabel

arg:

erg

slecht

au­ßer­ge­wöhn­lich:

buitengewoon

ongebruikelijk

schitterend

uitzonderlijk

au­ßer­or­dent­lich:

schitterend

be­son­ders:

apart

bit­ter:

bitter

blöd:

stom

stompzinnig

bö­se:

boos

kwaad

dumm:

dom

ent­setz­lich:

abominabel

er­schre­ckend:

schrikbarend

fürch­ter­lich:

vreselijk

furcht­er­re­gend:

vervaarlijk

ganz:

gaaf

heel

onbeschadigd

ongebroken

schlecht:

slecht

zwak

tief:

diep

über­trie­ben:

overdrijver

un­glaub­lich:

ongelofelijk

ver­dammt:

doemen

zu:

te

Niederländische Beispielsätze

• Deze fiets is verschrikkelijk; hij is te zwaar.

• Eens leefde hier een verschrikkelijk monster.

• Ze heeft zich heel verschrikkelijk gedragen.

• De atoombom is een verschrikkelijk wapen.

• Iedereen vergeven is net zo verschrikkelijk als niemand.

• Biscuitjes met mosterd smaken verschrikkelijk.

• Het is verschrikkelijk weer vandaag.

• Dat is verschrikkelijk.

• Deze wijn is verschrikkelijk zuur.

• Roken is verschrikkelijk voor uw gezondheid.

• Het is verschrikkelijk koud deze avond.

• Het is verschrikkelijk koud vandaag.