Was heißt »lang­sam« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Sprechen Sie bitte langsamer!

Kunt u langzamer spreken alstublieft?

Spreekt u alstublieft langzamer!

Sie verschwand langsam im nebeligen Wald.

Ze verdween langzaam in het nevelige bos.

Der Schmerz lässt jetzt langsam nach.

De pijn wordt nu langzaam minder.

Meine Mutter spricht langsam.

Mijn moeder spreekt traag.

Mijn moeder spreekt langzaam.

Könnten Sie bitte möglichst langsam sprechen?

Wilt u zo traag mogelijk spreken?

Der breite Fluss fließt langsam.

De brede rivier stroomt traag.

Lauf mal etwas langsamer.

Loop eens wat langzamer.

Meine Großmutter spricht langsam.

Mijn oma praat langzaam.

In Serbien sind die Züge sehr langsam.

In Servië zijn de treinen erg traag.

Die Züge in Serbien sind schrecklich langsam.

De treinen in Servië zijn verschrikkelijk langzaam.

Die Sonne verschwand langsam unter dem Horizont.

De zon verdween langzaam onder de horizon.

Wie langsam du bist!

Hoe traag zijt ge toch!

Sprechen Sie bitte langsamer.

Spreekt u alstublieft langzamer.

Spreek langzamer alsjeblieft.

Sprich langsamer, damit wir dich verstehen können.

Spreek langzamer, zodat we je kunnen begrijpen.

Fahr bitte langsamer.

Rij langzamer, alsjeblieft.

Fahre langsam.

Rij langzaam.

Sie gehen mir langsam auf die Nerven.

Je begint me stilaan op de zenuwen te werken.

Er bat mich, langsamer zu sprechen.

Hij vroeg mij om trager te spreken.

Hij verzocht me langzamer te spreken.

Diese endlosen Geschäftsreisen wirken sich langsam nachteilig auf sein Eheleben aus.

Deze eindeloze zakenreizen vertellen veel over zijn huwelijk.

Sprich langsamer.

Spreek langzamer.

Großvater spricht sehr langsam.

Opa spreekt heel traag.

Tom bat Mary, langsamer zu sprechen.

Tom vroeg Maria om langzamer te spreken.

Könnten Sie langsamer sprechen?

Kunt u langzamer spreken?

Sie bewegten sich langsam vorwärts.

Ze gingen langzaam vooruit.

Nun mal langsam!

Rustig aan!

Er läuft langsam.

Hij loopt langzaam.

Mein Puls ist langsam.

Mijn hartslag is laag.

Bitte sprecht langsam!

Spreek alsjeblieft langzaam!

Mein Vater wird langsam grau.

Mijn vader wordt stilaan grijs.

Ich kriege langsam Hunger.

Ik krijg stilaan honger.

So langsam wird es lächerlich.

Het begint belachelijk te worden.

Tom fährt langsam.

Tom rijdt langzaam.

Tom rijdt traag.

Tom spricht langsam.

Tom spreekt langzaam.

Tom arbeitet langsam.

Tom werkt langzaam.

Tom werkt traag.

Tom übersetzt langsam.

Tom vertaalt langzaam.

Geh langsam.

Ga langzaam.

Sprich langsamer!

Spreek langzamer!

Nun mal langsam, junger Mann.

Niet zo vlug, jonge vriend.

Tom geht langsam.

Tom stapt traag.

Sie arbeitet langsam.

Ze werkt langzaam.

Ein schwarzes Pferd läuft langsam am Seeufer entlang.

Een zwart paard loopt langzaam langs de oever van het meer.

Schnecken bewegen sich langsam fort.

Slakken bewegen langzaam.

Maria geht langsam.

Maria gaat langzaam.

Sie geht langsam.

Zij gaat langzaam.

Ihr geht langsam.

Jullie gaan langzaam.

Sprich langsam!

Spreek langzaam!

Meine kleine Schwester geht sehr langsam.

Mijn klein zusje gaat heel traag.

Ich glaube, wir sollten uns langsam aufmachen.

Ik geloof dat we ons langzamerhand klaar moeten maken.

Ich lerne langsam.

Ik leer langzaam.

Ik leer niet zo snel.

Es wurde langsam hell; die lange Nacht war vorbei.

Het begon licht te worden; de lange nacht was voorbij.

Ich sprach langsam, so dass sie mich verstehen konnten.

Ik sprak traag, opdat ze me konden verstaan.

Für deine Einkommensteuererklärung wird es langsam Zeit!

Het is langzaam tijd voor je aangifte inkomstenbelasting.

Nach einem türkischen Sprichwort gehen die Tage langsam vorbei, aber es fliegen die Jahre.

Volgens een Turks spreekwoord gaan de dagen traag voorbij, maar vliegen de jaren.

Tom ging langsam die Treppe hinauf.

Tom ging langzaam de trap op.

Tom ging langsam die Stufen hoch.

Tom liep langzaam de traptreden op.

Tom fährt zu langsam.

Tom rijdt te langzaam.

Ich gewöhnte mich langsam an ein Leben in den Vereinigten Staaten.

Ik begon te wennen aan het wonen in de Verenigde Staten.

Lauf langsam!

Loop langzaam!

Sie zieht langsam den Slip, den Büstenhalter, die Bluse und den Rock an.

Traag trekt ze haar slipje, haar bh, haar bloes en haar jurk aan.

Fahrt langsamer!

Rij langzamer!

Er ging langsam die Treppe hinauf.

Hij ging langzaam de trap op.

Iss langsamer!

Eet langzamer!

Sprecht langsamer.

Praat langzamer.

Die Zeit ging diese Woche sehr langsam vorüber.

De tijd ging erg langzaam voorbij deze week.

Dieser Zug fährt sehr langsam.

Deze trein rijdt heel traag.

Es ist schon spät, wir sollten langsam gehen.

Het is al laat, laat ons vertrekken!

Sprich langsam.

Spreek langzaam.

Fahr langsam!

Rij langzaam!

Das Auto näherte sich sehr langsam der Zollstelle.

De auto naderde heel langzaam de douane.

Die Welt wandert langsam zur Weisheit.

De wereld komt langzamerhand in de richting van de wijsheid.

Es wird langsam Weihnachten.

Kerstmis nadert.

Es wurde langsam Weihnachten.

Kerstmis naderde.

Ich esse langsam.

Ik eet langzaam.

Tom geht immer langsamer.

Tom is steeds trager.

Sprechen Sie bitte etwas langsamer.

Praat wat trager, alstublieft.

Schnecken sind langsam.

Slakken zijn langzaam.

Ich begreife langsam, dass es unmöglich ist.

Ik begin te beseffen dat het onmogelijk zal zijn.

Es wird langsam spät, ich muss gehen.

Het wordt laat, ik moet gaan.

Der Bus ist langsam.

De bus is traag.

Tom hatte noch nie langsam mit einem Mädchen getanzt.

Tom had nog nooit eerder met een meisje geschuifeld.

Die arbeiten sehr langsam.

Ze werken erg langzaam.

Synonyme

all­mäh­lich:

geleidelijk

langzamerhand

ge­mäch­lich:

rustig

lahm:

lam

ru­hig:

rustig

Antonyme

schnell:

snel

Niederländische Beispielsätze

• Je begint langzaam op mijn zenuwen te werken.

• Haast u langzaam.

• Haast je langzaam.

• Eet langzaam!

• Zachte witte wolkjes zeilden dromend traag door de hemelzee.

• Hij beëindigde langzaam de race.

• Adem langzaam uit!