Was heißt »hel­fen« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Und niemand hat Ihnen geholfen?

En niemand heeft u geholpen?

Gestern habe ich meinem Vater geholfen.

Gisteren heb ik mijn vader geholpen.

Du musst ihm nur ein wenig helfen.

Ge moet hem maar een klein beetje helpen.

Je moet hem maar een klein beetje helpen.

Kannst du mir helfen?

Kan je me helpen?

Paula muss ihrem Vater in der Küche helfen.

Paula moet haar vader in de keuken helpen.

Niemand hat mir geholfen.

Niemand heeft me geholpen.

Marie hilft uns morgen.

Maria gaat ons morgen helpen.

Ich bin zu beschäftigt, um ihm zu helfen.

Ik heb het te druk om hem te helpen.

Ich muss ihm helfen.

Ik moet hem helpen.

Ich muss ihr helfen.

Ik moet haar helpen.

Du musst ihr helfen.

Je moet haar helpen.

Du musst ihm helfen.

Ge moet hem helpen.

Je moet hem helpen.

Lassen Sie mich Ihnen mit dem Gepäck helfen.

Laat me u even helpen met uw bagage.

Er kam hierher, um mir zu helfen.

Hij is hier gekomen om mij te helpen.

Komm und hilf uns.

Kom en help ons.

Kom ons helpen.

Den Tapferen hilft das Glück.

Het geluk staat de dapperen bij.

Kann ich euch helfen?

Kan ik jullie helpen?

Kann ich Ihnen helfen?

Zou ik u kunnen helpen?

Es noch einmal zu probieren, hilft auch nicht.

Nog eens proberen zal ook niet helpen.

Das wird dir nicht helfen.

Dat zal je niet helpen.

Er hilft jedem, der ihn um Hilfe bittet.

Hij helpt gelijk wie die hem om hulp vraagt.

Ich helfe dir gerne.

Ik help je graag.

Ich werde dir so gut ich kann helfen.

Ik zal je zoveel als ik kan helpen.

Kann ich helfen?

Kan ik helpen?

Ich werde dir so gut helfen wie ich kann.

Ik zal je zo goed helpen als ik kan.

Kannst du mir beim Abwasch helfen?

Kun je me helpen met afwassen?

Kun je me helpen de afwas te doen?

Ich bedaure, dir nicht helfen zu können.

Ik vind het jammer dat ik je niet kan helpen.

Du hättest ihm bei seiner Arbeit helfen sollen.

Je had hem met zijn werk moeten helpen.

Kannst du mir helfen, diese Sätze ins Chinesische zu übersetzen?

Kun je me helpen deze zinnen in het Chinees te vertalen?

Hat Tom gestern seiner Mutter geholfen?

Heeft Tom gisteren zijn moeder geholpen?

Wer hilft mir?

Wie gaat me helpen?

Ich muss ihm unbedingt helfen.

Ik moet hem hoe dan ook helpen.

Kann ich Ihnen irgendwie helfen?

Kan ik u ergens mee van dienst zijn?

Ich kann euch nicht helfen.

Ik kan je niet helpen.

Ik kan jullie niet helpen.

Soll ich dir beim Abwasch helfen?

Zal ik je helpen bij de afwas?

Nein, ich habe nicht geholfen.

Neen, ik heb niet geholpen.

Ich muss meiner Mutter helfen.

Ik moet mijn moeder helpen.

Komm her und hilf mit.

Kom naar hier en help mee.

Und niemand hat dir geholfen?

En niemand heeft je geholpen?

Ab und zu ein paar Minuten der Meditation helfen wirklich meinem Wohlbefinden.

Af en toe een meditatie van enkele minuten per etmaal helpt echt mijn welbevinden.

Ich habe viele Freunde, die mir helfen.

Ik heb veel vrienden die me helpen.

Sie hat ihrem Vater bei der Gartenarbeit geholfen.

Ze hielp haar vader bij het werk in de tuin.

Ich konnte ihr helfen.

Ik had haar kunnen helpen.

Hast du Zeit mir zu helfen?

Hebt ge tijd om mij te helpen?

Heb je tijd om mij te helpen?

Könntest du mir helfen, wenn ich umziehe?

Kunt ge mij helpen als ik verhuis?

Kan je me helpen wanneer ik verhuis?

Sie wollte ihnen helfen.

Zij wou hen helpen.

Bob half mir.

Bob heeft mij geholpen.

Wer hilft deiner Mutter?

Wie helpt je moeder?

Sie möchten uns helfen.

Zij willen ons graag helpen.

Ich kann dir unmöglich helfen.

Ik kan je onmogelijk helpen.

Die Zeit wird dir mehr helfen als alles andere.

Tijd zal je meer helpen dan al het andere.

Ich hoffe, dass dieses uns helfen wird.

Ik hoop dat dit ons zal helpen.

Blindenhunde helfen Blinden.

Blindenhonden helpen blinde mensen.

Könnten Sie mir helfen?

Kunt u me helpen?

Zou u mij kunnen helpen?

Könntet ihr mir helfen?

Zouden jullie me kunnen helpen?

Maria hilft ihrer Mutter.

Maria helpt haar moeder.

Darf ich Ihnen helfen, gnädige Frau?

Kan ik u helpen, mevrouw?

Ich bin hier, um zu helfen.

Ik ben hier om te helpen.

Du willst mir helfen.

Jij wil me helpen.

Ich habe niemanden, der mir hilft.

Ik heb niemand die mij helpt.

Die Pferdestärken eines Autos helfen nichts, wenn ein Esel sie bedient.

De paardenkrachten van een auto helpen niet als 't een ezel is die hem stuurt.

Du bist der Einzige, der mir helfen kann.

Jij bent de enige die me kan helpen.

Wir helfen Ihnen gerne.

Wij helpen u graag.

Wollen Sie, dass ich Ihnen helfe?

Wilt ge dat ik u help?

Wird er uns helfen?

Zal hij ons helpen?

Wenn ich Zeit hätte, könnte ich dir helfen.

Als ik tijd had, kon ik je helpen.

Er kann dir nicht helfen.

Hij kan je niet helpen.

Wer kann mir helfen?

Wie kan mij helpen?

Das hat mir sehr geholfen.

Het heeft me erg geholpen.

Sie muss ihm helfen.

Zij moet hem helpen.

Ich denke, dass er dir nicht helfen kann.

Ik denk dat hij je niet kan helpen.

Und wer hilft mir? Wieder nur du.

En wie helpt me? Alweer enkel jij.

Ich werde Ihnen helfen falls möglich.

Ik zal u helpen als het kan.

Weinen hilft nicht gegen Schmerzen.

Wenen helpt niet tegen de pijn.

Er hat mir beim Umziehen geholfen.

Hij hielp me verhuizen.

Ich habe meiner Mutter geholfen, das Geschirr zu spülen.

Ik heb mijn moeder met de afwas geholpen.

Ich habe ihm gestern geholfen.

Ik heb hem gisteren geholpen.

Keiner kann mir helfen.

Niemand kan mij helpen.

Er war so freundlich, uns zu helfen.

Hij was zo vriendelijk ons te helpen.

Könnte ich dir helfen?

Kan ik je helpen?

Könnte ich Ihnen helfen?

Kan ik u helpen?

Glauben Sie mir, dass ich Ihnen helfen wollte.

Geloof me dat ik u wilde helpen.

Es hilft nichts.

Het helpt niet.

Ich gehe davon aus, dass er uns helfen wird.

Ik verwacht dat hij ons helpt.

Ich könnte vielleicht helfen.

Ik zou kunnen helpen.

Ik kan misschien helpen.

Ich kam hier her, um dir zu helfen.

Ik ben hier gekomen om je te helpen.

Ich helfe Ihnen gerne.

Ik help u graag.

Tom konnte Mary helfen.

Tom kon Mary helpen.

Ich will helfen.

Ik wil helpen.

Vielleicht kann ich helfen.

Misschien kan ik helpen.

Darf ich dir helfen?

Mag ik je helpen?

Darf ich euch helfen?

Mag ik jullie helpen?

Ich muss Maria helfen.

Ik moet Maria helpen.

Können Sie mir helfen?

Kunt u mij helpen?

Lass mich dir helfen!

Laat mij je helpen.

Laat me helpen.

Laat me je helpen.

Niemand hat dich gezwungen, mir zu helfen.

Niemand dwong je om mij te helpen.

Sie hilft uns.

Ze helpt ons.

Ich wollte nur helfen.

Ik wou alleen maar helpen.

Ich will nur helfen.

Ik wil alleen maar helpen.

Ik wil gewoon helpen.

Wie darf ich Ihnen helfen?

Waarmee kan ik u van dienst zijn?

Synonyme

be­treu­en:

begeleiden

verzorgen

zorg dragen voor

un­ter­stüt­zen:

steunen

ver­sor­gen:

verzorgen

zorgen

Niederländische Beispielsätze

• Kom me helpen.

• Ik heb enkele mensen nodig om mij te helpen.

• Ik zal u helpen zoveel ik kan.

• Hij vroeg mij hem te helpen.

• Met wat kan ik u helpen?

• Iedereen kan helpen verzekeren dat de zinnen goed klinken en juist gespeld zijn.

• Italiaanse mannen helpen nooit in huis.

• Ik heb het te druk om haar te helpen.

• Ik zal doen wat ik kan om te helpen.

• Waarmee kan ik u helpen?

• Kan iemand me helpen?

• Ze riep ons luidkeels om te komen helpen.

• Hij heeft aangeboden me te helpen.

• Wij kunnen je helpen.

• Ik ben blij dat ik u de vorige week kon helpen.

• Ik kan niet helpen, want ik ben bezig.

• We zouden graag helpen.

• Ik wilde u helpen.

• Kan je ons helpen?

• U moet haar helpen, en wel vlug!