Was heißt »Sep­tem­ber« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Im September gibt es im Meer viele Quallen.

In september zijn er veel kwallen in de zee.

Januar, Februar, März, April, Mai, Juni, Juli, August, September, Oktober, November und Dezember sind die zwölf Monate eines Jahres.

Januari, februari, maart, april, mei, juni, juli, augustus, september, oktober, november en december zijn de twaalf maanden van het jaar.

Ich werde im September sechzehn sein.

In september word ik zestien.

Ich arbeite bis Ende September Vollzeit in einer Buchhandlung.

Ik werk tot einde september voltijds in een boekhandel.

Heute ist der 1. September.

Vandaag is het één september.

Tom wird dieses Jahr im September aufs College gehen.

Tom gaat in september van dit jaar naar de universiteit.

Januar, Februar, März, April, Mai, Juni, Juli, August, September, Oktober, November, Dezember.

Januari, februari, maart, april, mei, juni, juli, augustus, september, oktober, november, december.

Antonyme

Ap­ril:

april

eiermaand

grasmaand

paasmaand

Au­gust:

augustus

oogstmaand

De­zem­ber:

december

Fe­b­ru­ar:

februari

kortemaand

regenmaand

reinigingsmaand

schrikkelmaand

slijkmaand

sprokkelmaand

Ja­nu­ar:

hardmaand

ijsmaand

januari

louwmaand

wolfsmaand

Ju­li:

hooimaand

juli

Ju­ni:

juni

zomermaand

März:

buienmaand

dorremaand

guldenmaand

lentemaand

maart

Mai:

bloeimaand

mei

No­vem­ber:

november

slachtmaand

Ok­to­ber:

oktober

Niederländische Beispielsätze

Übergeordnete Begriffe

Mo­nat:

maand