Was heißt »Juni« auf Niederländisch?

Das Substantiv »Juni« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:

juni (männlich)
zomermaand (männlich)

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Heute ist der 18. Juni und das ist der Geburtstag von Muiriel!: Vandaag is het 18 juni en het is de verjaardag van Muiriel!
Er wird im Juni Tokyo verlassen und nach Kansai kommen.: Hij zal Tokio verlaten in juni en naar Kansai gaan.
Das nächste Konzert wird im Juni stattfinden.: Het volgende concert zal in juni zijn.
Januar, Februar, März, April, Mai, Juni, Juli, August, September, Oktober, November und Dezember sind die zwölf Monate eines Jahres.: Januari, februari, maart, april, mei, juni, juli, augustus, september, oktober, november en december zijn de twaalf maanden van het jaar.
Sie erwartet im Juni ein Baby.: Ze verwacht een kind in juni.
Ich wurde am zweiundzwanzigsten Juni 1974 geboren.: Ik ben geboren op tweeëntwintig juni 1974.
Er wurde am 5. Juni 1970 um sieben Uhr morgens geboren.: Hij werd geboren om zeven uur in de ochtend van vijf juni 1970.
Ich hoffe, ich kann im Juni fahren.: Ik hoop dat ik in juni kan gaan.
Ich glaube, dass wir im Juni in Urlaub fahren.: Ik denk dat we in juni op vakantie gaan.
Meine Tochter heiratet im Juni.: Mijn dochter gaat in juni trouwen.
Die Regenzeit beginnt im Juni.: Het regenseizoen begint in juni.
Sie werden im Juni heiraten.: Ze gaan trouwen in juni.
Am 16. Juni 1963 wurde Valentina Tereschkowa an Bord der Wostok 6 ins All geschossen. Sie wurde zur ersten Frau, die eine Weltraumreise unternahm.: Op 16 juni 1963 werd Valentina Tereshkova de ruimte ingeschoten aan boord van de Vostok 6. Ze werd de eerste vrouw die in de ruimte reisde.
Es war ein feuchter, grauer Sommertag Ende Juni.: Het was een vochtige, grauwe zomerdag eind juni.
Januar, Februar, März, April, Mai, Juni, Juli, August, September, Oktober, November, Dezember.: Januari, februari, maart, april, mei, juni, juli, augustus, september, oktober, november, december.

Antonyme

April:: april; eiermaand; grasmaand; paasmaand
August:: augustus; oogstmaand
Dezember:: december
Februar:: februari; kortemaand; regenmaand; reinigingsmaand; schrikkelmaand; slijkmaand; sprokkelmaand
Januar:: hardmaand; ijsmaand; januari; louwmaand; wolfsmaand
Juli:: hooimaand; juli
März:: buienmaand; dorremaand; guldenmaand; lentemaand; maart
Mai:: bloeimaand; mei
November:: november; slachtmaand
Oktober:: oktober
September:: herfstmaand; september

Übergeordnete Begriffe

Monat:: maand

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Antonyme

Übergeordnete Begriffe

Juni übersetzt in weiteren Sprachen: