Das Substantiv »Krankenhaus« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
hospitaal(sächlich)
ziekenhuis(sächlich)
gasthuis(sächlich)
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Ich bin im Krankenhaus. Ich wurde vom Blitz getroffen.
Ik lig in het ziekenhuis. Ik werd door de bliksem getroffen.
Jim muss sofort ins Krankenhaus gebracht werden.
Jim moet onmiddellijk naar het ziekenhuis worden gebracht.
Er ist im Krankenhaus.
Hij is in het ziekenhuis.
Ich habe mich schlecht gefühlt und bin ins Krankenhaus gegangen, aber schlussendlich war es nichts Schlimmes.
Ik voelde mij niet goed en ben naar het ziekenhuis gegaan, maar uiteindelijk was het niets ergs.
Er hatte Angst, Weihnachten im Krankenhaus verbringen zu müssen.
Hij was bang om Kerstmis in het ziekenhuis te moeten doorbrengen.
Ich arbeite in einem Krankenhaus.
Ik werk in een ziekenhuis.
Wenn ich gewusst hätte, dass du krank warst, hätte ich dich im Krankenhaus besucht.
Als ik had geweten dat je ziek was, had ik je in het ziekenhuis bezocht.
Er arbeitet als Krankenpfleger im hiesigen Krankenhaus.
Hij werkt als verpleger in het lokale ziekenhuis.
Jenes weiße Gebäude ist ein Krankenhaus.
Dat witte gebouw is een ziekenhuis.
Tom ist noch im Krankenhaus.
Tom is nog steeds in het ziekenhuis.
Tom ligt nog steeds in het ziekenhuis.
Ich ging ins Krankenhaus, um meine Frau zu besuchen.
Ik ging naar het ziekenhuis om mijn vrouw te bezoeken.
Goro war so freundlich mich ins Krankenhaus zu fahren.
Goro was zo vriendelijk mij naar het ziekenhuis te voeren.
Sie nahm ein Taxi zum Krankenhaus.
Ze nam een taxi naar het ziekenhuis.
In diesem Gebäude hier war irgendwann ein Krankenhaus.
Ooit bevond zich in dit gebouw een ziekenhuis.
Ich muss meinen Freund im Krankenhaus besuchen.
Ik moet mijn vriend in het ziekenhuis bezoeken.
Dein Gesicht ist ganz blass, bist du in Ordnung? Solltest du nicht besser ins Krankenhaus gehen?
Je gezicht ziet er bleekjes uit, is alles goed? Is het misschien niet verstandig om naar het ziekenhuis te gaan?
Ich ging ins Krankenhaus, um nach seinem Gesundheitszustand zu fragen.
Ik ging naar het ziekenhuis om naar zijn gezondheid te vragen.
Das kann nicht Mary sein. Sie ist gerade im Krankenhaus.
Dat kan Mary niet zijn. Ze ligt nu in het ziekenhuis.
Selbstverständlich haben sie örtliche Krankenhäuser.
Natuurlijk hebben ze lokale ziekenhuizen.
Mein Vater ist jetzt im Krankenhaus.
Mijn vader ligt nu in het ziekenhuis.
Tom bekam einen Anruf vom Krankenhaus.
Tom kreeg een telefoontje van het ziekenhuis.
Ich besuche meine Großmutter im Krankenhaus.
Ik bezoek mijn grootmoeder in het ziekenhuis.
Sie ist seit einem Monat im Krankenhaus.
Ze ligt al een maand in het ziekenhuis.
Tom muss schnell zum Krankenhaus. Seine Frau bekommt ein Kind.
Tom moet snel naar het ziekenhuis. Zijn vrouw krijgt een kind.
Tom erholt sich gerade im Krankenhaus von einer Schussverletzung.
Tom is in het ziekenhuis aan het herstellen van een schotwond.
Tom hatte Schmerzen in der Brust, weswegen er sich ins Krankenhaus begab.
Omdat Tom pijn had in zijn borst, is hij naar het ziekenhuis gegaan.
Der Patient ist im Krankenhaus.
De patiënt ligt in het ziekenhuis.
Ich bin ins Krankenhaus gegangen.
Ik ging naar het ziekenhuis.
Dieses Krankenhaus wird von der Stadt betrieben.
Dit ziekenhuis wordt door de stad gerund.
Tom lag im Krankenhaus.
Tom lag in het ziekenhuis.
Wie kommt man mit dem Bus zum Krankenhaus?
Hoe kan men het ziekenhuis bereiken met de bus?
Die alte Frau wurde ins Krankenhaus gebracht, aber verstarb nicht viel später.
De oude vrouw werd in het ziekenhuis gebracht, maar overleed niet veel later.
Ken hat Tom ins Krankenhaus gefahren.
Ken reed Tom naar het ziekenhuis.
Tom ist nicht im Krankenhaus.
Tom ligt niet in het ziekenhuis.
Maria arbeitet in einem örtlichen Krankenhaus.
Maria werkt in een plaatselijk ziekenhuis.
Wir haben ihn unverzüglich ins Krankenhaus gebracht.
We hebben hem direct naar het ziekenhuis gebracht.
Der Arzt arbeitet im Krankenhaus.
De arts werkt in een ziekenhuis.
Das Krankenhaus ist hier in der Nähe.
Het ziekenhuis is hier dichtbij.
Sie fürchtet Krankenhäuser.
Ze is bang voor ziekenhuizen.
Ist Tom im Krankenhaus?
Is Tom in het ziekenhuis?
Ligt Tom in het ziekenhuis?
Wo ist das nächstgelegene Krankenhaus?
Waar is het dichtstbijzijnde ziekenhuis?
Er wurde schnellstens zum Krankenhaus gebracht.
Hij werd met spoed naar het ziekenhuis gebracht.
Sie ist zurzeit im Krankenhaus.
Ze is op dit moment in het ziekenhuis.
Ich will in einem Krankenhaus arbeiten.
Ik wil bij een ziekenhuis werken.
Gibt es ein Krankenhaus in der Nähe?
Is er een ziekenhuis dichtbij?
Ich bin derjenige, der sie gefunden hat. Sie hat das Bewusstsein verloren, deshalb habe ich sie ins Krankenhaus gebracht.
Ik ben het die haar gevonden heb. Ze was het bewustzijn verloren, dus heb ik haar naar de verpleging gebracht.
Als wir Tom im Krankenhaus besuchten, sahen wir, dass er bereits in den letzten Zügen lag.
Toen we Tom in het ziekenhuis bezochten, zagen we dat hij al op sterven lag.
Warum ist Tom im Krankenhaus?
Waarom ligt Tom in het ziekenhuis?
Neue Patienten werden gebeten, einen klinischen Fragebogen auszufüllen und sich zu diesem Zweck freundlicherweise zehn Minuten vor dem vereinbarten Termin im Krankenhaus einzufinden.
We vragen nieuwe patiënten een medische vragenlijst in te vullen, dus gelieve tien minuten voor de afgesproken tijd in het ziekenhuis aanwezig te zijn.
Ich bin im Krankenhaus.
Ik ben in het ziekenhuis.
Ik lig in het ziekenhuis.
Der schwerverletzte Mann war bei der Ankunft im Krankenhaus schon gestorben.
De zwaargewonde man was al gestorven bij aankomst in het ziekenhuis.
Um kein Risiko einzugehen, ging sie ins Krankenhaus.
Om geen risico's te nemen, ging ze naar het ziekenhuis.
Ich war im Krankenhaus.
Ik was in het ziekenhuis.
Ik lag in het ziekenhuis.
Hier ist das Krankenhaus.
Hier is het ziekenhuis.
Er ist im Krankenhaus auf der Intensivstation.
Hij ligt op de intensive care in het ziekenhuis.
Tom ist jetzt im Krankenhaus.
Tom ligt nu in het ziekenhuis.
Sie liegt schon seit drei Tagen im Krankenhaus.
Ze ligt al drie dagen in het ziekenhuis.
Morgen gehe ich ins Krankenhaus, meine Mutter besuchen.
Morgen bezoek ik mijn moeder in het ziekenhuis.
Ik ga morgen op bezoek bij mijn moeder in het ziekenhuis.
Niederländische Beispielsätze
Tom werd door zijn vader het ziekenhuis ingeslagen.