Was heißt »Karte« auf Niederländisch?
Das Substantiv »Karte« (veraltet: Charte) lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- kaart (männlich)
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
„Ich habe Lust, Karten zu spielen.“ – „Ich auch.“
"Ik heb zin om te kaarten." "Ik ook."
Du solltest deine Karten offenlegen.
Je moet je kaarten op tafel leggen.
Lasst uns Karten spielen.
Laten we kaart spelen.
Jan, was sind das für Karten?
Jan, wat zijn dat voor kaarten?
Mit Karte, bitte.
Met kaart, alstublieft.
Met creditcard, alstublieft.
Ich brauche eine Karte.
Ik heb een plattegrond nodig.
Die Karten gelten nur zwei Tage, inklusive dem Tag, an dem sie gekauft wurden.
De tickets zijn slechts twee dagen geldig, inclusief de dag waarop ze zijn gekocht.
Sie saßen am Tisch und spielten Karten.
Ze zaten om de tafel te kaarten.
Wir standen Schlange, um Karten für das Konzert zu bekommen.
We gingen in de rij staan om aan kaarten voor het concert te komen.
An der Wand hängt eine Karte.
Er hangt een kaart aan de muur.
Aan de muur hangt een kaart.
Wir spielen sonntags oft Karten.
Op zondag spelen we dikwijls kaart.
Wie benutzt man diese Karte?
Hoe gebruikt men die kaart?
Auf dem Schreibtisch liegt eine Karte.
Er ligt een kaart op het bureau.
Was stellen diese Punkte auf der Karte dar?
Wat stellen deze punten op de kaart voor?
Die Karten für das heutige Spiel verkauften sich wie warme Semmeln.
Kaartjes voor de wedstrijd van vandaag gingen als warme broodjes over de toonbank.
Ich habe die Stadt auf der Karte gefunden.
Ik heb de stad op de kaart gevonden.
Kann ich mit Karte zahlen?
Mag ik pinnen?
Die dicken Linien auf der Karte sind Wege.
De dikke lijnen op de kaart zijn wegen.
Zeige mir auf der Karte, wo Puerto Rico liegt.
Toon mij op de kaart waar Puerto Rico ligt.
Zeige deine Karten.
Laat je kaarten zien.
Diese Karte wird dir sehr nützlich sein.
Je zult deze kaart erg handig vinden.
Die Karte hängt an der Wand.
De kaart hangt aan de muur.
Nimm eine Karte!
Kies een kaart.
Können Sie mir auf der Karte zeigen, wo ich gerade bin?
Kan u op de kaart aanduiden waar ik me bevind?
Tom hat eine Karte.
Tom heeft een kaart.
Können Sie mir auf dieser Karte zeigen, wo Sie wohnen?
Kunt u me op deze kaart laten zien waar u woont?
Nachdem Tom viermal eine falsche Geheimzahl eingegeben hatte, behielt der Geldautomat seine Karte ein.
Nadat Tom vier keer een verkeerde pincode had ingegeven, slikte de geldautomaat zijn kaart in.
Bei so einem Wetter bleiben wir zu Hause und spielen Karten.
Met zulk weer blijven we thuis en kaarten we.
Ich habe zwei Karten für das Konzert. Willst du mit?
Ik heb twee kaartjes voor het concert. Wil je mee?
Lass mich auf der Karte nachschauen, wo Boston ist.
Laat me op de kaart zien waar Boston is.
Ich habe ein paar Karten für Reihe 15.
Ik heb een paar kaarten voor rij 15.
Ich faxte Tom eine Karte.
Ik faxte een kaart naar Tom.
Ich brauche eine Karte von Griechenland.
Ik heb een kaart van Griekenland nodig.
Synonyme
- Eintrittskarte:
- entreekaartje
- Fahrschein:
- kaartje
- Grußkarte:
- wenskaart
- Postkarte:
- briefkaart
- Ticket:
- ticket
Sinnverwandte Wörter
- Schein:
- schijn
Niederländische Beispielsätze
Hier uw kaart met de afspraak.
Waar kan ik een kaart van Europa kopen?
De kaart is een week geldig.
Gisteren avond heeft mijn grafische kaart de geest gegeven.
Ik heb een kaart van de wereld.
De legenda van een kaart toont wat elk symbool betekent.
Hier is een grote kaart van Duitsland.
Übergeordnete Begriffe
Untergeordnete Begriffe
- Arschkarte:
- schijtkaart
- Eintrittskarte:
- entreekaartje
- Grußkarte:
- wenskaart
- Postkarte:
- briefkaart
- Weltkarte:
- wereldkaart