Was heißt »Schein« auf Niederländisch?
Das Substantiv »Schein« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- schijn
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Der Schein trügt.
Schijn bedriegt.
Der Schein trügt nicht.
Schijn bedriegt niet.
Hüte dich vor dem Schein.
Behoed je voor de schijn.
Dem Schein nach war er immer glücklich, doch er war es nie.
Hij leek altijd gelukkig te zijn maar in werkelijkheid was hij het nooit.
Aan de oppervlakte was hij altijd gelukkig, maar toch was hij het nooit.
Synonyme
- Eindruck:
- indruk
- Geldschein:
- bankbiljet
- Note:
- noot
- Quittung:
- kwitantie
Sinnverwandte Wörter
Antonyme
- Beleg:
- bewijs
- Beweis:
- bewijs
- Tatsache:
- feit
Übergeordnete Begriffe
- Zweifel:
- twijfel
Untergeordnete Begriffe
- Erbschein:
- verklaring van erfrecht
- Fahrschein:
- kaartje
- Führerschein:
- rijbewijs
- Geldschein:
- bankbiljet
- Optionsschein:
- warrant
- Sonnenschein:
- zonneschijn