Was heißt »Eimer« auf Niederländisch?
Das Substantiv »Eimer« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- emmer (männlich)
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Der Eimer war voll mit Wasser.
De emmer was vol water.
Haben Sie vielleicht einen Eimer Wasser für mich? Ich habe einen Platten.
Heeft u misschien een emmer water voor mij? Ik heb een lekke band.
Da ist ein Loch im Eimer.
Er zit een gat in de emmer.
Bitte füll diesen Eimer mit Wasser.
Vul alsjeblieft deze emmer met water.
Vul alstublieft deze emmer met water.
Es ist fast kein Wasser in dem Eimer.
Er zit bijna geen water in de emmer.
Der Eimer ist voll mit Wasser.
De emmer zit vol met water.
Dieser Eimer leckt.
Deze emmer lekt.
Ich brauch einen Eimer.
Ik heb een emmer nodig.
Es ist etwas Wasser im Eimer.
Er is wat water in de emmer.
Es gießt wie aus Eimern.
De regen valt met bakken uit de hemel.
Es regnet aus Eimern.
Het regent pijpenstelen.
Het regent dat het giet.
Wo ist der Eimer?
Waar is de emmer?
Tom füllte seinen Eimer mit Sand.
Tom vulde zijn emmer met zand.
Der Eimer ist voll.
De emmer is vol.
Synonyme
- Blindgänger:
- blindganger
- dienstweigeraar
- doodloper
- echtbreker
- echtbrekster
- eenling
- einzelgänger
- flop
- fout
- grootspreker
- grootsprekster
- impotent (impotente)
- man
- mislukkeling
- mislukkelinge
- mislukking
- misser
- misslag
- pocher
- vrijgezel
- wanprestatie
- Container:
- container
- Kübel:
- ton
Sinnverwandte Wörter
- Blamage:
- blamage
- emotional:
- emotioneel
- Enttäuschung:
- teleurstelling
- Kiste:
- kist
- Mühle:
- molen
- Pleite:
- bankroet
- Reinfall:
- strop
- Schiffbruch:
- schipbreuk
- Schlag:
- hok
Antonyme
- Bottich:
- kuip
Niederländische Beispielsätze
Dit is de druppel die de emmer doet overlopen!
Übergeordnete Begriffe
- Fahrzeug:
- voertuig
- Kopfbedeckung:
- hoofddeksel
- Maß:
- maat
- Maßeinheit:
- meeteenheid
- Mensch:
- mens
- Person:
- persoon
- Schuhwerk:
- schoeisel