Was heißt »wie­der« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Ich habe es wieder und wieder versucht, aber ich konnte es nicht schaffen.

Ik probeerde het keer na keer, maar ik kon het niet voor elkaar krijgen.

Ich bin wieder da! Oh? Haben wir einen Gast?

Ik ben er weer! O, hebben we visite?

Ik ben er weer! O, hebben we bezoek?

Ich hoffe doch, dass du wieder kommen wirst.

Ik hoop wel dat je nog een keer komt.

Es regnet wieder!

Het regent weer!

Ich habe es immer wieder versucht.

Ik heb keer op keer geprobeerd.

Nach dem Sturm wurde das Meer wieder ruhig.

Na de storm werd de zee terug kalm.

Sie schon wieder?

U weer?

Ein kleiner Mittagsschlaf und schwupps bin ich wieder fit wie ein Turnschuh.

Een kort middagdutje en hoplakee, ik ben weer fris als een hoentje.

Sind die Hühner platt wie Teller, war der Traktor wieder schneller.

Zijn de kippen plat als borden, was de tractor weer eens sneller.

Er macht immer wieder die gleichen Fehler.

Hij maakt keer op keer dezelfde fouten.

Da ich tief geschlafen habe, geht es mir wieder sehr gut.

Daar ik diep geslapen heb, ben ik opnieuw goed.

Ich muss einkaufen gehen, ich bin nach einer Stunde wieder zurück.

Ik moet boodschappen gaan doen, ik ben er over een uur weer.

Du hast wieder denselben Fehler gemacht.

Je hebt weer dezelfde fout gemaakt.

Es regnet wieder.

Het is weer aan het regenen!

Argh! Mein Computer hat sich wieder aufgehängt.

Jemig! M'n computer is alweer vastgelopen!

Komm nicht wieder zu spät zur Schule.

Kom niet weer te laat op school.

Ich will dich nie wieder sehen.

Ik wil je nooit meer zien.

Ik wil je niet meer zien.

Und wieder ging ein Tag zu Ende.

En weer ging een dag voorbij.

Ich werde es nie wieder machen.

Ik zal het nooit meer doen.

Ich will dich hier nie wieder sehen!

Laat ik je hier nooit meer zien!

Greif diese Flasche nie wieder an!

Kom nooit meer aan dat flesje!

Ich denke, nach Weihnachten muss ich wieder Diät machen.

Ik denk dat ik na Kerstmis weer op dieet moet.

Um sieben bin ich wieder da.

Om zeven uur zal ik weer daar zijn.

Om zeven uur zal ik weer hier zijn.

Nie wieder Alkohol!

Geen alcohol meer!

Nooit meer alcohol!

Nicht schon wieder! Schau, wie die zwei sich küssen. Die sind wirklich scharf aufeinander. Ich kann es nicht mehr mit ansehen.

Niet opnieuw! Zie hoe die twee elkaar kussen. Ze staan echt in vuur en in vlam voor elkaar. Ik kan dit niet langer aanzien.

Sie versprach, nicht wieder zu spät zu sein.

Zij beloofde niet opnieuw te laat te komen.

Es sieht so aus, dass es diesen Sommer mal wieder kalt sein wird.

Het lijkt erop dat het deze zomer opnieuw koud zal zijn.

Dies ist ein Grund, weswegen ich das niemals wieder tun werde.

Dat is één reden waarom ik het nooit meer opnieuw zal doen.

Dat is één van de redenen waarom ik het nooit weer zal doen.

Ich hoffe, dass du bald wieder gesund wirst.

Ik hoop dat ge vlug weer geneest.

Seine neuartigen Ideen bringen ihn immer wieder in Verlegenheit mit seinen eher konservativen Kollegen.

Zijn vernieuwende ideeën brengen hem altijd in verlegenheid met zijn meer conservatieve collega's.

Das geht bei ihm zum einen Ohr hinein und zum anderen wieder hinaus.

Het gaat bij hem het ene oor in, het andere weer uit.

Wir werden es nie wieder tun.

We zullen het nooit opnieuw doen.

Nach einer kurzen Pause machte er sich wieder an die Arbeit.

Na een korte pauze ging hij weer verder met zijn werk.

Es ist immer wieder schön, wenn der Schmerz nachlässt.

Het is altijd weer fijn als de pijn afneemt.

Was immer du ihm auch gesagt hast, du hast ihn wieder aufgerichtet.

Wat je ook gezegd hebt, je hebt hem weer moed gegeven.

Nach zehn Minuten war alles wieder in Ordnung.

Na tien minuten was alles terug in orde.

Na tien minuten was alles weer in orde.

Sie kommt uns bald wieder besuchen.

Ze komt ons gauw weer bezoeken.

Sie ist wieder die Alte.

Ze is weer de oude.

Er überrascht mich immer wieder.

Hij verrast mij telkens weer.

Ich will Sie nie wieder sehen.

Ik wil u niet meer zien!

Was vergangen ist, kehrt nicht wieder.

Dat wat gebeurd is, komt niet meer terug.

Schon nach drei Tagen war der Fernseher wieder kaputt.

Al na drie dagen was de televisie opnieuw defect.

Mach das bloß nie wieder!

Doe dat nooit meer!

Endlich funktioniert es wieder.

Eindelijk werkt het weer.

Er hat wieder angefangen zu trinken.

Hij is weer begonnen met drinken.

Sie hat wieder angefangen zu trinken.

Zij is weer begonnen met drinken.

Tom ist mal wieder völlig abgebrannt. Er kann nicht einmal den Busfahrschein bezahlen.

Tom is weer helemaal blut. Hij kan niets eens zijn buskaartje betalen.

Kommt bitte wieder.

Kom terug, alsjeblieft.

Wann sehen wir uns wieder?

Wanneer zien we elkaar weer?

Nie wieder.

Nooit weer.

Ich möchte gerne, dass mein Name wieder auf die Liste gesetzt wird.

Ik zou graag hebben dat mijn naam weer op de lijst geplaatst wordt.

Er ist schon wieder verschwunden.

Hij is alweer verdwenen.

Er bat mich, dort zu warten, bis er wieder da sei.

Hij vroeg mij om daar te wachten totdat hij terug kwam.

Ihr Verhalten überrascht mich immer wieder.

Hun gedrag verrast me steeds weer.

Er schaut hin und wieder auf dem Heimweg vom Büro in diesem Buchladen vorbei.

Af en toe neemt hij een kijkje in deze boekhandel onderweg naar huis van kantoor.

1900 verließ er England und kehrte nie wieder zurück.

In 1900 verliet hij Engeland en kwam nooit weer terug.

Ich kann nicht mit Tom reden, bis er wieder da ist.

Tot hij terug is, kan ik niet met Tom praten.

Nie wieder Krieg!

Nooit meer oorlog!

Geht wieder an die Arbeit.

Ga terug aan het werk.

Da sehen wir wieder eine alte Wahrheit bestätigt: Krieg ist nie von Nutzen.

Hier zie je weer een bevestiging van een oude waarheid: Oorlog baart nooit nut.

Du schon wieder?

Jij weer?

Ihr schon wieder?

Jullie weer?

Weil es sich hier nicht um deine Muttersprache handelt, schlage ich vor, dass du diesen Satz wieder freigibst, damit ihn ein Muttersprachler adoptieren kann. So können wir alle sicher sein, es mit einem guten Satz zu tun zu haben.

Omdat het niet je moedertaal is, stel ik voor dat je deze zin vrijgeeft, zodat een moedertaalspreker hem kan adopteren. Zo zijn we allen zeker dat we met een goede zin te doen hebben.

Ich bin in ein paar Minuten wieder da.

Ik kom over enkele minuten terug.

Geh wieder nach draußen!

Ga terug naar buiten.

Wir können weitergehen, wenn es wieder klar wird.

We zullen verder kunnen gaan als het opheldert.

Tom versprach, das nie wieder zu tun.

Tom beloofde dat nooit meer te doen.

Tom ist wieder da.

Tom is weer hier.

Sie fing wieder an zu weinen.

Ze begon opnieuw te huilen.

Wenn ich ihr erneut begegne, erkenne ich sie wieder.

Als ik haar nog eens zie, zal ik haar herkennen.

Es ist schön, dass du wieder zurück bist.

Het is fijn dat je weer terug bent.

Het is mooi dat je weer terug bent.

In Tōkyō wird es in diesem Sommer wieder zu einer Wasserknappheit kommen.

In Tokio zal het deze zomer weer tot een watertekort komen.

Ich bin in einer halben Stunde wieder da.

Ik ben over een half uur weer daar.

Ik ben over een half uur terug.

Tom und Maria begaben sich wieder zu ihren Sitzplätzen.

Tom en Mary begaven zich weer naar hun zitplaatsen.

Mach so etwas nie wieder!

Doe zo iets nooit meer!

Der Tomatenpreis ist wieder gestiegen.

De prijs van tomaten is weer gestegen.

Es schneit wieder.

Het sneeuwt weer.

Het is weer aan het sneeuwen.

Ich überprüfe gerade, ob die Spracherkennung wieder funktioniert.

Ik ben aan het testen of de taalherkenning weer werkt.

Es war gar nicht so einfach, alles wieder glattzubügeln.

Het was helemaal niet zo eenvoudig alles weer glad te strijken.

Ich habe einen erwachsenen Mann gesehen, der auf allen Vieren oben auf einer Mauer entlangkroch. Entweder war er betrunken, oder er wollte einfach wieder einmal jung sein.

Ik heb een volwassen man gezien die op handen en voeten boven op een muur kroop. Ofwel was hij dronken, ofwel wou hij weer eens jong zijn.

Morgen werde ich wieder arbeiten.

Morgen ga ik opnieuw werken.

Kommen Sie nie wieder hierher zurück!

Kom hier nooit meer terug!

Großmutter vergaß wieder, ihre Pillen zu nehmen.

Grootmoeder vergat weer haar pillen in te nemen.

Leg es bitte wieder auf seinen Platz zurück.

Leg het terug op zijn plaats, alstublieft.

Glaubst du, dass du je wieder heiraten wirst?

Denk jij dat je ooit opnieuw zal trouwen?

Denk je dat je ooit opnieuw zult trouwen?

Die Vereinigten Staaten und Kuba wollen nach einem halben Jahrhundert der Feindseligkeiten wieder diplomatische Beziehungen aufnehmen.

De Verenigde Staten en Cuba willen de diplomatieke betrekkingen opnieuw aanhalen na een halve eeuw vijandelijkheden.

De Verenigde Staten en Cuba willen na een halve eeuw vijandelijkheden de diplomatieke relaties normaliseren.

Seit 2006 ist Montenegro wieder ein unabhängiger Staat.

Montenegro is sinds 2006 weer een onafhankelijke staat.

Hast du wieder Kopfweh bekommen?

Heb je weer hoofdpijn gekregen?

Miniröcke sind wieder in Mode gekommen.

Minirokjes zijn weer in de mode.

Der Schlaf muss die Folgen der übermässigen Reizung der Sinne für den übrigen Körper wieder gutmachen.

De slaap moet het mogelijk maken om de gevolgen van een overmatige prikkeling van de zintuigen te compenseren.

Ein Besuch macht doppelt Freude: wenn er kommt und wenn er wieder geht.

Een bezoek brengt dubbele vreugde: wanneer het komt en wanneer het weer gaat.

Tom verfiel wieder seiner Heroinsucht.

Tom viel terug in de heroïneverslaving.

Die Deutschen machen wieder im Inland Urlaub.

De Duitsers nemen weer vakantie in eigen land.

Bist du immer noch wach? Du musst doch morgen wieder früh raus, oder?

Ben je nog steeds wakker? Je moet morgen toch weer vroeg op?

So jüdisch bin auch wieder nicht.

Zo joods ben ik ook weer niet.

Du musst eine neue Batterie einsetzen. Dann geht die Uhr wieder.

Je moet een nieuwe batterij plaatsen. Dan zal de klok weer lopen.

Nicht viel später begegneten wir uns zufällig wieder.

Niet lang daarna kwamen we elkaar weer toevallig tegen.

Hat Tom schon wieder etwas kaputt gemacht?

Heeft Tom weer iets gebroken?

Jahr um Jahr kamen sie wieder.

Jaar na jaar kwamen ze weer.

Leg das alte Brot in etwas Milch, bis es wieder weich ist.

Leg het oude brood in wat melk tot wanneer het week is.

Synonyme

aber­mals:

nogmaals

er­neut:

opnieuw

mehr­mals:

meermaals

Antonyme

nicht:

niet

Niederländische Beispielsätze

• Het weer verslechterde.

• Het is heel prettig om je weer te zien.

• Geef dit boek zo snel mogelijk weer terug.

• Mooi weer, nietwaar?

• Ten opzichte van het seizoen is het weer vrij koel.

• Gelukkig was het goed weer.

• ?Waar heb je dan vroeger gewerkt?” “Nu eens hier, dan weer daar”.

• Wat heb ik nu weer aangericht!

• Zo belangrijk is het nou ook weer niet.

• Tom is vastbesloten de scheve toren van Pisa met zijn eigen blote handen weer recht te zetten.

• Dit is het koudste weer sinds tien jaar.

• Het weer wordt alsmaar slechter.

• Het weer wordt steeds slechter.

• Het is gevaarlijk bergen te gaan beklimmen met slecht weer.

• Het is niet nodig om over het weer te praten.

• Ik ben blij je weer te ontmoeten.

• Herken je dit T-shirt weer?

• De vrede keerde weer, na drie jaar oorlog.

• Ik hoop je volgend jaar weer te zien.

• Ze zal het weer proberen.