Was heißt »lügen« auf Niederländisch?
Das Verb »lügen« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- liegen
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
Und lüge vor allem nicht.
En lieg vooral niet.
Es war offensichtlich, dass sie gelogen hatten.
Het was duidelijk dat ze gelogen hadden.
Het lag voor de hand dat ze gelogen hadden.
Es ist offensichtlich, dass du gelogen hast.
Het is duidelijk dat ge gelogen hebt.
Er gab zu, dass er gelogen hatte.
Hij bekende dat hij gelogen had.
Sie lügen nie.
Ze liegen nooit.
Er lügt, dass sich die Balken biegen.
Hij liegt dat hij zwart ziet.
Er log, ohne zu zögern.
Hij loog zonder aarzelen.
Sie hat tatsächlich gelogen.
Eigenlijk heeft ze gelogen.
Er lügt nie.
Hij liegt nooit.
Warum hast du gelogen?
Waarom loog je?
Waarom heb je gelogen?
Waarom heeft u gelogen?
Er kann nicht gelogen haben.
Hij kan niet hebben gelogen.
Sie kamen zu dem Schluss, dass er gelogen hatte.
Ze kwamen tot de conclusie dat hij gelogen had.
Sie war empört als ich sagte, dass sie lügt.
Ze was woedend toen ik zei dat ze liegt.
Glaub ihm nicht; er lügt, dass sich die Balken biegen!
Geloof hem niet, hij liegt dat hij zwart ziet!
Sie lügt über ihr Alter.
Ze liegt over haar leeftijd.
Er hat absichtlich gelogen.
Hij heeft opzettelijk gelogen.
Er lügt!
Hij liegt.
Du lügst!
Je liegt!
Er lügt automatisch.
Hij liegt automatisch.
Du lügst.
Je liegt.
Die Wahrheit zu sagen ist viel einfacher, als zu lügen.
De waarheid zeggen is veel gemakkelijker dan liegen.
Jeder lügt.
Iedereen liegt.
Ich lüge nie.
Ik lieg nooit.
Jemand lügt.
Iemand liegt.
Er lügt nicht.
Hij liegt niet.
Er log über sein Alter.
Hij loog over zijn leeftijd.
Er sagte, dass sein Vater krank sei, aber das war gelogen.
Hij zei dat zijn vader ziek was, maar dat was een leugen.
Er hasste es zu lügen.
Hij haatte liegen.
Tom weiß, dass Mary gelogen hat.
Tom weet dat Maria gelogen heeft.
Es ist offensichtlich, dass er lügt.
Natuurlijk liegt hij.
Kinder und Betrunkene lügen nicht.
Kinderen en dronkaards liegen niet.
Er log uns an.
Hij loog tegen ons.
Die Wahrheit ist, dass ich lüge.
De waarheid is dat ik lieg.
Ich glaube Naomi nicht. Ich glaube, sie lügt.
Ik geloof Naomi niet; ik denk dat ze liegt.
Ich denke, du lügst.
Ik denk dat je liegt.
Sie lügen!
U liegt!
Ihr lügt.
Jullie liegen!
Sie haben gelogen.
Ze hebben gelogen.
Ich habe nie gelogen, und darauf bin ich stolz.
Ik heb nooit gelogen en daar ben ik trots op.
Wir lügen alle.
We liegen allemaal.
Warum sollte er lügen?
Waarom zou hij liegen?
Warum hat Tom gelogen?
Waarom loog Tom?
Offenbar lügt Tom.
Kennelijk liegt Tom.
Ich weiß, dass du nicht lügst.
Ik weet dat je niet liegt.
Warum lügst du?
Waarom lieg je?
Johannes ist darüber erhaben zu lügen.
Bij Johannes komt liegen helemaal niet in aanmerking.
In welchen Punkten hast du noch gelogen?
Waar heb je nog meer over gelogen?
Ich log.
Ik loog.
Sie log.
Ze loog.
Wir lügen uns alle selbst an.
We liegen allemaal tegen onszelf.
Frag mich nicht, dann lüg ich nicht.
Vraag mij niet, dan lieg ik niet.
Tom log.
Tom loog.
Tom lügt nicht.
Tom liegt niet.
Niemand hat gelogen.
Niemand heeft gelogen.
Wir beide wissen, dass ihr beiden lügt.
We weten beiden dat jullie allebei liegen.
Ich weiß nur, dass Tom lügt.
Ik weet alleen dat Tom liegt.
Du lügst, nicht wahr?
Je liegt, nietwaar?
Sie lügt offenbar!
Zij is kennelijk aan te liegen!
Er lügt offenbar!
Hij is kennelijk aan te liegen!
Tom kann viel besser lügen, als ich dachte.
Tom is een betere leugenaar dan ik me voorstelde.
Versprachst du nicht, niemals mehr zu lügen?
Beloofde je niet nooit meer te liegen?
Glaub ihr nicht! Die lügt immer.
Geloof haar niet, want ze liegt altijd.
Hör auf zu lügen!
Stop met liegen.
Genug gelogen!
Genoeg gelogen!
Sami log.
Sami loog.
Ich habe nicht gelogen, als ich sagte, dass ich dich liebe.
Ik loog niet toen ik zei dat ik van jullie hield.
Ich lüge.
Ik lieg.
Warum sollte ich lügen?
Waarom zou ik liegen?
Warum lügen Menschen?
Waarom liegen mensen?
Ich kann nicht lügen.
Ik kan niet liegen.
Mary lügt mich an.
Maria liegt tegen me.
Ich habe nicht gesagt, dass du lügst.
Ik heb niet gezegd dat je liegt.
Wir wissen jetzt, dass Tom und Maria gelogen haben.
We weten nu dat Tom en Maria logen.
Er log.
Hij loog.
Tatsache ist, dass er gelogen hat.
Het feit is dat hij heeft gelogen.
Das Fernsehen lügt.
De televisie liegt.
Sinnverwandte Wörter
- täuschen:
- bedriegen
Niederländische Beispielsätze
Je moet ophouden tegen jezelf te liegen.
Ik wil niet liegen tegen Tom.
Ik kan tegen jou niet liegen.
Ik moest tegen iedereen liegen.
Neen, ik zal nooit tegen haar liegen.
Zij beschuldigden hem van liegen.
Niet liegen, liefste.
Ik wil niet blijven liegen.
Hij houdt van haar haar, haar glimlach, haar ogen? Wow, hij kan verdomd goed liegen!