Was heißt »Uhr« auf Niederländisch?
Das Substantiv »Uhr« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:
- tijdklok (sächlich)
- klok (sächlich)
- uur (sächlich)
- meetklok (sächlich)
Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen
„Wie viel Uhr ist es jetzt?“ „Drei Uhr zwanzig.“
"Hoe laat is het nu?" "Drie uur twintig."
?Hoe laat is het nu?” „Het is twintig over drie.”
Die Pause ist von 10 Uhr 40 bis 11 Uhr.
De pauze is van 10 uur 40 tot 11 uur.
Das fängt nicht vor acht Uhr dreißig an.
Het begint niet voor half negen.
Het zal niet beginnen voor acht uur dertig.
Es ist schon 11 Uhr.
Het is al elf uur.
Ist es rund um die Uhr geöffnet?
Is het de dag door open?
Sie hat ihm eine Uhr gegeben.
Ze gaf hem een horloge.
Diese Uhr ist von großem Wert.
Dit horloge is van grote waarde.
Es ist genau zehn Uhr.
Het is precies tien uur.
Ich hole dich um fünf Uhr bei dir ab.
Ik kom u bij u ophalen om vijf uur.
Es ist fünf Uhr.
Het is vijf uur.
Eine Uhr hängt an der Wand.
Er hangt een klok aan de muur.
Ich habe meine Uhr verloren.
Ik ben mijn horloge kwijt.
Ich bin um zehn Uhr zurück.
Ik ben om tien uur terug.
Er wird gegen vier Uhr hier sein.
Hij zal rond vier uur hier zijn.
Nach meiner Uhr ist es vier.
Volgens mijn horloge is het vier uur.
Ich bin um sieben Uhr aufgestanden.
Ik ben om zeven uur opgestaan.
Ich will diese Uhr reparieren.
Ik wil deze klok repareren.
Es ist schon neun Uhr.
Het is al negen uur.
Er muss die Uhr reparieren.
Hij moet de klok herstellen.
Mir wurde verboten, nach 10 Uhr hinauszugehen.
Het was mij verboden uit te gaan na tien uur.
Können Sie mir bitte sagen, um wie viel Uhr der Zug fährt?
Kunt u me zeggen wanneer de trein vertrekt, alstublieft?
Sei spätestens um zehn Uhr hier.
Kom hier tegen tien uur ten laatste.
Geht deine Uhr richtig?
Loopt je horloge goed?
Ich habe die Uhr verloren, die mein Vater mir gegeben hat.
Ik ben het uurwerk verloren dat mijn vader mij gegeven had.
Wo ist meine Uhr?
Waar is mijn horloge?
Um wie viel Uhr soll ich kommen?
Hoe laat moet ik komen?
Hoe laat zal ik komen?
Ich bin heute Morgen um sieben Uhr aufgestanden.
Ik ben vanmorgen om zeven uur opgestaan.
Die Oper beginnt um sieben Uhr.
De opera begint om zeven uur.
Sie steht jeden Morgen um 6 Uhr auf.
Ze staat elke morgen om zes uur op.
Ich bin ungefähr um 5 Uhr hier angekommen.
Ik kwam hier aan rond vijf uur.
Die Schule beginnt um neun Uhr.
De school begint om negen uur.
Das Spiel war um neun Uhr zu Ende.
Om negen uur was het spel afgelopen.
Um wie viel Uhr stehst du auf?
Hoe laat staat gij op?
Um wie viel Uhr gehst du normalerweise schlafen?
Hoe laat gaat ge gewoonlijk slapen?
Hoe laat ga je doorgaans slapen?
Komme pünktlich um 10 Uhr.
Kom om precies tien uur.
Ich erwartete dich um elf Uhr.
Ik verwachtte je om 11 uur.
Tom steht jeden Morgen um sechs Uhr auf.
Tom staat iedere morgen om zes uur op.
Sie schenkte ihm eine Uhr.
Ze gaf hem een klok.
Ich werde dich um sieben Uhr anrufen.
Ik zal je roepen om zeven uur.
Um sieben Uhr gehe ich zur Schule.
Om zeven uur ga ik naar school.
Es ist fast sechs Uhr.
Het is bijna zes uur.
Het loopt tegen zessen.
Es ist schon sieben Uhr.
Het is al zeven uur.
Het is al 7 uur.
Weckt mich um sieben Uhr auf.
Maak me wakker om zeven uur.
Wo kann ich meine Uhr reparieren lassen?
Waar kan men mijn horloge herstellen?
Waar kan ik mijn horloge laten repareren?
Ich habe meine Mutter gebeten, mich um vier Uhr aufzuwecken.
Ik vroeg mijn moeder mij wakker te maken om vier uur.
Um wie viel Uhr bist du heute Morgen aufgestanden?
Hoe laat ben je vanmorgen opgestaan?
Ruf mich um vier Uhr an. Ich muss den ersten Zug nehmen.
Bel me om vier uur. Ik moet de eerste trein nemen.
Wir frühstücken um sieben Uhr.
We ontbijten om zeven uur.
Ich stehe um 7 Uhr auf.
Ik sta om 7 uur op.
Abends gehe ich um zehn Uhr ins Bett.
's Avonds ga ik om tien uur naar bed.
Weißt du, wo meine Uhr ist?
Weet je waar mijn horloge is?
Das ist die Uhr, die ich gestern gekauft habe.
Dit is het horloge dat ik gisteren gekocht heb.
Die Uhr geht vor.
De klok loopt voor.
Die Uhr geht nach.
De klok loopt achter.
Er wartete bis zehn Uhr auf ihn.
Hij wachtte op hem tot tien uur.
Der Unterricht beginnt jeden Tag um neun Uhr.
De lessen beginnen elke dag om negen uur.
Wann und wo haben Sie diese alte Uhr gekauft?
Waar en wanneer hebt ge dat antiek horloge gekocht?
Die Besprechung endete um drei Uhr nachmittags.
De vergadering eindigde om drie uur na de middag.
Die Uhr geht zehn Minuten nach.
De klok loopt tien minuten achter.
Es ist zwei Uhr nachmittags.
Het is twee uur in de namiddag.
Du musst vor zehn Uhr zurück sein.
Je moet voor 10 uur terug zijn.
In meinem Zimmer gibt es keine Uhren.
In mijn kamer zijn er geen klokken.
Er verließ das Haus um acht Uhr.
Hij verliet het huis om acht uur.
Die Maschine läuft rund um die Uhr.
De machine werkt de hele dag door.
Ich mag Uhren.
Ik hou van horloges.
Meine Uhr geht fünf Minuten vor.
Mijn klok loopt vijf minuten voor.
Bis um wie viel Uhr?
Tot hoe laat?
Das Flugzeug landete genau um 6 Uhr.
Het vliegtuig landde om zes uur precies.
Meine Uhr geht sehr genau.
Mijn horloge is heel precies.
Ich weiß nicht, wo meine Uhr ist.
Ik weet niet waar mijn horloge is.
Er wurde am 5. Juni 1970 um sieben Uhr morgens geboren.
Hij werd geboren om zeven uur in de ochtend van vijf juni 1970.
Es hat gerade acht Uhr geschlagen, nicht wahr?
Het heeft juist acht uur geslagen, of niet?
Warten wir bis sechs Uhr.
Laten we tot zes uur wachten.
Ich habe um 7 Uhr 30 gefrühstückt.
Ik heb om half acht ontbeten.
Komme spätestens um 6 Uhr.
Kom uiterlijk om zes uur.
Meine Uhr geht fünf Minuten nach.
Mijn horloge loopt vijf minuten achter.
Mein Vater hat meine alte Uhr repariert.
Mijn vader repareerde mijn oude horloge.
Er hat die Uhr seines Vaters verloren.
Hij heeft het horloge van zijn vader verloren.
Das Frühstück wird von 7 bis 9 Uhr serviert.
U kan ontbijten tussen zeven en negen uur.
Es ist elf Uhr und er kommt nicht.
Het is elf uur en hij komt niet.
Er steht um 7 Uhr auf.
Hij staat om zeven uur op.
Es ist schon sechs Uhr.
Het is al zes uur.
Es ist schon zehn Uhr abends.
Het is al tien uur 's avonds.
Ich gab ihm eine goldene Uhr.
Ik gaf hem een gouden horloge.
Die Uhr geht eine Minute vor.
Die klok loopt één minuut voor.
Was kostet diese Uhr?
Hoeveel kost dit uurwerk?
Hoeveel kost dit horloge?
Diese Uhr geht nicht.
Dit uurwerk werk niet.
Ich muss die Arbeit bis vier Uhr abgeschlossen haben.
Ik moet het werk af hebben tegen vier uur.
Er isst rund um die Uhr.
Hij eet de klok rond.
Er ging wie gewöhnlich um zweiundzwanzig Uhr zu Bett.
Hij ging om tien uur naar bed zoals gewoonlijk.
Er hat meine Uhr geklaut.
Hij heeft mijn horloge gestolen.
Es ist zwanzig Uhr.
Het is acht uur 's avonds.
Ich stand heute Morgen um 5 Uhr auf.
Ik ben vanmorgen om vijf uur opgestaan.
Morgens wache ich immer ungefähr um sieben Uhr auf.
's Morgens word ik altijd rond zeven uur wakker.
Ich kann meine Uhr nicht finden.
Ik kan mijn horloge niet vinden.
Um wie viel Uhr frühstückst du normalerweise?
Hoe laat ontbijt je gewoonlijk?
Um wie viel Uhr frühstückt ihr normalerweise?
Hoe laat ontbijten jullie gewoonlijk?
Um wie viel Uhr frühstücken Sie normalerweise?
Hoe laat ontbijt u gewoonlijk?
Ich werde um 4 Uhr zurückrufen.
Ik bel om 4 uur terug.
Ik zal om vier uur opnieuw bellen.
Er kam um fünf Uhr zurück.
Hij kwam om vijf uur terug.
Niederländische Beispielsätze
Vandaag heb ik twee uur Chinees geleerd.
In steden is de snelheid beperkt to 50 kilometer per uur.
Het museum gaat open om 9 uur 's ochtends.
Het gebeurde tussen acht en tien uur.
Ik heb een afspraak om 3 uur.
Het is bijna drie uur.
Om zes uur ben ik terug.
Deze klok is kapot.
Het festival was binnen twee uur uitverkocht.
Waar waren jullie tussen één en drie uur?
Een half uur lang hadden we een vreselijke stortregen.
De klok staat stil. Hij heeft een nieuwe batterij nodig.
Wat dacht je van 28 februari rond 3 uur 's middags?
Ik kocht een klok voor haar.
De trein ging 500 mijl per uur.
Je kan een boot per uur huren.
Hij beloofde me om vier uur te zullen komen.
Ik reed 120 kilometer per uur toen de politie mij aanhield.
We kunnen elke morgen de klok van de kerk horen.
Om tien uur 's avonds slaap ik al.
Übergeordnete Begriffe
- Zeiteinheit:
- tijdseenheid
Untergeordnete Begriffe
- Atomuhr:
- atoomklok
- Funkuhr:
- radiografische klok
- Parkuhr:
- parkeermeter
- Sanduhr:
- zandloper
- Schachuhr:
- schaakklok
- Sonnenuhr:
- zonnewijzer
- Taschenuhr:
- zakhorloge
- Taucheruhr:
- duikershorloge
- Turmuhr:
- torenklok
- Wanduhr:
- wandklok
- Wasseruhr:
- watermeter
- Wecker:
- wekker