Was heißt »Schwein« auf Niederländisch?

Das Substantiv »Schwein« lässt sich wie folgt von Deutsch auf Niederländisch übersetzen:

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Alles vom Schwein ist zu gebrauchen.: Alles van het varken is bruikbaar.
Die Kuh macht "muh", der Hahn macht "kikeriki, das Schwein macht "oink, oink", die Ente macht "quak" und die Katze macht "miau".: De koe zegt "boe", de haan zegt "kukelekuu", het varken zegt "knor", de eend zegt "kwak" en de kat zegt "miauw".
Ich hoffe, dass Sie Schwein haben.: Ik hoop dat u veel geluk heeft.
Männer sind Schweine.: Mannen zijn varkens.
Mehr als 75 % der Bauern züchteten Schweine und Milchkühe.: Meer dan 75 % van de boerderijen kweekten varkens en melkkoeien.
Die Kuh muht, der Hahn kräht, das Schwein grunzt, die Ente quakt und die Katze miaut.: De koe loeit, de haan kraait, het varken knort, de eend kwaakt en de kat miauwt.
Er ist faul wie ein Schwein.: Hij is zo lui als een varken.
Ihr habt Schwein gehabt.: Jullie hebben varkensvlees gehad.
Die Schweine arbeiteten nicht im eigentlichen Sinne, sie dirigierten und überwachten vielmehr die übrigen.: De varkens werkten eigenlijk niet; zij dirigeerden en bewaakten meer de anderen.
Grunzen Schweine?: Knorren varkens?
Du Schwein!: Jij zwijn!; Smeerlap!
Ich hasse Schweine.: Ik haat varkens.
Eine Kuh sagt "muh" und ein Schwein sagt "oink".: Een koe zegt "boe" en een varken "knor".

Arsch:: achterwerk; gat; kont
Arschloch:: kontgat; reet
Ferkel:: big
Glück:: geluk
Halunke:: boef; ellendeling; ploert; schavuit; schurk; smiecht; sodemieter; spitsboef
Hund:: hond
Hurensohn:: klojo
Kanaille:: malloot
Kreatur:: schepsel
Massel:: mazzel
Schuft:: schoft
Schurke:: schurk