Was heißt »Glück« auf Niederländisch?

Deutsch/Niederländische Beispielübersetzungen

Die einzige Möglichkeit auf der Erde, Glück zu vervielfachen, ist, es zu teilen.

De enige manier om op aarde het geluk te vermenigvuldigen is het te verdelen.

Aber er hatte Glück.

Maar hij heeft geluk gehad.

Er hat Glück, so eine gute Ehefrau zu haben.

Hij heeft geluk zo'n goede vrouw te hebben.

Glück kann man nicht kaufen.

Geluk kun je niet kopen.

Den Tapferen hilft das Glück.

Het geluk staat de dapperen bij.

Was für ein Glück, dass das Wetter so schön ist.

Wat een geluk dat het weer zo mooi is.

Er hatte das Glück, eine Arbeit zu finden.

Hij had het geluk een baan te vinden.

Viel Glück für deine Prüfung!

Succes met je examen!

Veel succes op je examen!

Was ist Glück?

Wat is geluk?

Was für ein Glück wir haben!

Wat een mazzel hebben we!

Wir streben nach Glück.

We streven naar geluk.

Zum Glück war gutes Wetter.

Gelukkig was het goed weer.

Genieße das Glück.

Geniet van het geluk.

Ohne Glück hat niemand Erfolg.

Zonder geluk vaart niemand wel.

Da das Glück nicht existiert, lasst uns versuchen, ohne es glücklich zu sein...

Aangezien geluk niet bestaat, moeten we proberen om zonder gelukkig te zijn!

Ich hatte Glück.

Ik had geluk.

Welch ein Glück, dass es die einfachen Dinge immer noch gibt, immer noch Felder und rauschende Bäume und den Mond am Himmel.

Wat een geluk dat de eenvoudige dingen nog steeds bestaan, nog steeds velden, ruisende bomen, en de maan aan de hemel.

Auf gut Glück!

Ik doe een gok!

Op de bonnefooi!

Ich bete darum, dass du viel Glück haben wirst.

Ik bid ervoor dat je veel geluk zult hebben.

Das Glück macht hochmütig, Unglück macht weise.

Geluk maakt trots, ongeluk maakt wijs.

Trautes Heim, Glück allein!

Oost, west, thuis best.

Das Glück ist das einzige, was sich verdoppelt, wenn man es teilt.

Geluk is het enige dat zich verdubbelt wanneer men het deelt.

Das Glück folgt uns auf allen Wegen.

Het geluk volgt ons op alle wegen.

Ihr Gesicht strahlte vor Glück.

Haar gezicht straalde van geluk.

Zum Glück konnten sie entkommen.

Gelukkig konden zij ontsnappen.

Manche Leute haben das Glück für sich gepachtet.

Sommige mensen hebben alle geluk van de wereld.

Zum Glück gab es keinen Stau.

Gelukkig was er geen verkeersopstopping.

Sein Glück währte nur kurz.

Zijn geluk duurde slechts een korte tijd.

Dieses Amulett bringt mir Glück.

Dit amulet brengt me geluk.

Du hast Glück, dass du in dieser schönen Stadt zur Welt gekommen bist!

Je hebt geluk dat je in deze mooie stad op de wereld bent gekomen.

Du hast großes Glück, solche Freunde zu haben.

Je bent erg gefortuneerd met dergelijke vrienden.

Das Glück brauchst du nicht weit suchen zu gehen. Es sitzt in deinem eigenen Kopf.

Geluk moet je niet ver gaan zoeken: het zit in je eigen hoofd!

Wer das Glück findet, der darf es aufheben.

Die het geluk vindt die mag het oprapen.

Tom hat Glück.

Tom heeft geluk.

Seine Augen strahlten vor Glück.

Zijn ogen straalden van blijdschap.

Ihre Augen strahlten vor Glück.

Haar ogen straalden van blijdschap.

Viel Glück damit!

Veel geluk ermee.

Unwissenheit ist ein Glück.

Wat niet weet, wat niet deert.

Kein Glück.

Geen geluk.

Pech.

Glück hat auf die Dauer nur der Tüchtige.

Op de lange termijn heeft alleen de ijverige geluk.

Op den lange duur heeft heeft slechts de bekwame geluk.

Tom, was bedeutet Glück für dich?

Tom, wat betekent geluk voor jou?

Sie hat Glück.

Zij heeft geluk.

Das Glück klopft an, bevor es eintritt, aber es geht ohne Gruß.

Het geluk klopt aan voordat het binnenstapt maar vertrekt zonder gedag te zeggen.

Die Ehe ist eine Lotterie, in der die Männer ihre Freiheit und die Frauen ihr Glück aufs Spiel setzen.

Het huwelijk is een loterij, waarin de mannen hun vrijheid en de vrouwen hun geluk op het spel zetten.

Ich habe Glück.

Ik heb geluk.

Glück ist das einzige, das sich verdoppeln lässt, indem man es teilt.

Geluk is het enige wat je kan verdubbelen als je het deelt.

Meine Augen tun mir weh, aber zum Glück nicht mein Kopf.

Mijn ogen doen pijn, maar gelukkig niet mijn hoofd.

Zum Glück ging es gut aus.

Gelukkig is het goed afgelopen.

Das Glück wendete sich.

Het tij is gekeerd.

Das Glück hat Tom verlassen.

Tom is zijn geluk kwijt.

Tom versuchte sein Glück im Pokerspiel.

Tom waagde zijn kans op een pokerwedstrijd.

Das Glück ist nur ein leichter Schmetterling.

Geluk is slechts een vlindertje.

Maria kann von Glück sagen, dass man ihr das immer noch erlaubt.

Maria kan zich gelukkig prijzen dat ze haar dat nog steeds toestaan.

Glück ist: zu begreifen, wie alles zusammenhängt.

Geluk is: begrijpen hoe alles met elkaar verbonden is.

Zum Glück ertrank keiner.

Gelukkig is er niemand verdronken.

Nur wer das Unglück kennt, weiß das Glück zu schätzen.

Alleen wie ongeluk kent, weet geluk te waarderen.

Sie hatten Glück.

Ze hebben geluk gehad.

Einmal wird sein Glück zu Ende gehen.

Eens zal zijn geluk opraken.

Du hast Glück. Das Flugzeug ist pünktlich.

Je hebt geluk. Het vliegtuig is op tijd.

Sie haben Glück. Das Flugzeug ist pünktlich.

U heeft geluk. Het vliegtuig is op tijd.

Ze hebben geluk. Het vliegtuig is op tijd.

Glück ist die Erfüllung von Kinderwünschen.

Geluk is de vervulling van kinderwensen.

Zum Glück wurde der Schuss noch abgefälscht.

Gelukkig werd het schot nog van richting veranderd.

Ihr habt Glück.

Jullie hebben geluk.

Glück ist ein Trugbild.

Geluk is een droombeeld.

Synonyme

Glücks­fall:

gelukkige toeval

Mas­sel:

mazzel

Schwein:

zwijn

Se­gen:

zegen

zegening

Wohl:

welzijn

Zu­frie­den­heit:

tevredenheid

Antonyme

Kum­mer:

verdriet

Pech:

pek

Un­zu­frie­den­heit:

ongenoegen

ontevredenheid

Niederländische Beispielsätze

• Ik hoop dat u veel geluk heeft.

• Veel geluk.

Übergeordnete Begriffe

Zu­fall:

toeval

Zu­stand:

staat

toestand

Untergeordnete Begriffe

Jagd­glück:

Jachtgeluk